1) (begin 20e eeuw) (inf.) borrel. Kijk onder jonge*.
2) (1968) (prost.) jonge, pas beginnende prostituée. In het Franse argot spreekt men van ‘la gigolette, la mectine, la puce, la rivette’. Een minderjarige hoer noemt men een ‘faux-poids’ of ‘laitue’.
• Klanten die een afwijking hebben gaan meestal naar een oudere en ervaren hoer, zelden naar een jonkie. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
3) (1993) (meestal meerv.) (wielr.) jonge renner, beginneling. Vgl. Frans: jeunot.
• De generatie Van der Poel, Rooks, Nijdam, Theunisse scoort niet meer. De net-niet-dertigers Maassen, Breukink en Harmeling vullen de leemte moeizaam op. Maar vooral de getalenteerde midden-twintigers Talen, Cordes, Zanoli, Bouwmans en Den Bakker falen en dreigen de kloof onoverbrugbaar te maken voor de overschatte jonkies Dekker, Nelissen en Hoffmann. (het Parool, 21/07/1993)
• De jonkies domineren de 77ste Giro d'Italia. De 'Bambies' voeren het commando. Onder aanvoering van Evgeny Berzin, 24 jaar sinds vorige week vrijdag en gevolgd door zijn leeftijdgenoot Marco Pantani, de verrassing van de Ronde van Italie. (Trouw, 07/06/1994)
• De profkoers in Ulvenhout is het sluitstuk van een ganse dag wielrennen. Nieuwelingen, junioren, amateurs A en amateurs B gaan de profs vooraf. En zoals bij elke sport: krukken en jonkies mogen het spits afbijten. (Algemeen Dagblad, 21/07/1994)
• De bronzen medaille was zaterdag voor Luca Sironi, die in het gevecht tegen het uurwerk het goud voor zich opeiste. De vierde plaats greep Paolo Bettini en de hele WK-race was in gang gezet door Salvatore Commesso (tiende). Uitgezonderd de jongste, Figueras, zijn de Italiaanse jonkies reeds opgenomen als leerling in een profploeg. (het Parool, 14/10/1996)
4) (1984) (West-Fries) (in de uitdrukking ‘Nou vliegt er 'n jonkie toe m'n knie uit’: nu breekt mijn klomp.
• (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984).