Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 03-09-2020

jodenclub

betekenis & definitie

(1972) (bel.) bijnaam van de Amsterdamse voetbalclub Ajax. Voor 1940 had Ajax al de bijnaam 'neuzenclub', een verwijzing naar de grotere neus van joden. Veel joodse spelers heeft de club echter niet gehad. Wel is de club lange tijd erg populair geweest bij de Amsterdamse middenstand (heel wat winkels werden door joden gerund). Tijdens de wedstrijd werd vaak snoep en frisdrank rondgedeeld door joodse jongens. De oorsprong van de clubnaam moet dus niet zo zeer gezocht worden in het aantal spelers van joodse origine maar in het grote aantal joodse fans. Britten noemen supporters van het Tottenham Hotspursvoetbalteam 'Yids'. Zie ook de opmerkingen onder jood (1)*.

• Hoe kunnen ze het anders winnen van een ploeg als Ajax? Dat is toch een jodenclub. (Sal Santen: Deze vijandige wereld. 1972)
• Waarom moeten ze nou altijd roepen dat Ajax een jodenclub is? Dat is altijd prijs: jij met je jodenclub. En het is geeneens waar. Sjakie Swart is de enige joodse jongen uit het elftal. (Algemeen Dagblad, 30/05/1973)
• Op het moment dat er bij Ajax geroepen wordt 'jodenclub' of dat het geluid van sissend gas wordt nagebootst denk ik: ach, het zijn kwajongens die niet weten waarover ze het hebben. (Elsevier, 25/01/1992)
• Als de Deelraad gewoon had gezegd dat hij er door die uitspraak van Mulder nog minder gerust op is of zijn stadion wel geschikt is om publiek dat over een 'jodenclub' brult, op te vangen, was de afstand tot de meelevende burger toch minder groot geweest. (Vrij Nederland, 29/02/1992)
• Barend en Van Dorp staan al lange tijd op hun verlanglijstje. Omdat ze altijd voor 'die jodenclub' zijn. (Nieuwe Revu, 07/12/1994)
• Tatort: het supportershome van ADO, waar de 3-2 zege op 'jodenclub' Ajax werd gevierd. (HP/ De Tijd, 01/04/2011)

< >