Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 10-11-2020

jeneverbuik

betekenis & definitie

(19e eeuw) (spot.) dronkaard; iemand die teveel jenever heeft gedronken. Syn.: jeneverneus*.

• ... een jeneverdrinker, een jeneverheer, een jenevergast, een jeneverplodde, een jeneverbuik, een jeneverneus, een jeneverkloot, een jeneverkous, een jeneverleerze (D. B. ), een jeneververken, een jeneverkanne, een jeneverkraker… (De Navorscher. 1897)
• Jeneverbuik, m. Gros ivrogne. (Callewaert's groot Nederlandsch-Fransch en Fransch-Nederlandsch woordenboek inhoudende de woorden der gewone spreektaal. 1909)
• Jeneverbuik (volkstaal) flinke drinker. (Johanna van Reeuwijk: Groot Nederlands Drankwoordenboek. 1984)