(1917) (stud.) groep studenten die allemaal in hetzelfde jaar lid geworden zijn; dispuut in oprichting.
• Zoo kwam hij in 1883 aan de Hoogeschool en werd theologisch student te Utrecht. Daar vond hij overvloedig stof voor zijn vorming, evenwel ruim zooveel in zijn omgang dan in zijn studie. Aanvankelijk stond zijn jaarclub, meest juristen, op den voorgrond. (Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. 1917)
• Liesbeth heeft een bijzonder aardige jaarclub in Leiden, en Willem is secretaris van het schoolbestuur van het gymnasium in Dordt. (Hollands Maandblad. Jaargang 1969-1970)
• Het Amsterdams Studenten Corps heeft achtendertig disputen en twee jaarclubs (dispuut in oprichting), allemaal geven ze eens in de week een borrel. (Vrij Nederland, bijlage ‘De Ontgroening’, 07/12/1985)