Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-08-2021

in het zadel

betekenis & definitie

(18e eeuw) (inf.) (gezegd van een man) geslachtsgemeenschap hebben. Zinspeelt op de metafoor van 'het rijden'. Vgl. Engels: ‘to be in the saddle’.

• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• Doch als hij goed en wel in haar zadel is geklommen, hangen zijn suffe teelballen er plomp en zielig bij. (Lucienne Stassaert: De lichtvoetige amazone. 2000)
• Nu zou ik zo langzamerhand inderdaad weleens 'n avondje (of twee) ongecompliceerde, bel-me-daarna-vooral-níét-meer-seks willen hebben om weer in het zadel te komen.... (Daphne Deckers: Alles is zoals het zou moeten zijn. 2012)
• 'Weetje wel dat ik nog nooit zo lang geen seks heb gehad?'
'Wow, dan.'
'Nee, ik ben niet meer terug geweest in het zadel, om het zo maar te zeggen.' (Melanie Milburne: Een zoete kwelling. 2014)