Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 22-02-2023

in de pruimentijd

betekenis & definitie

(1903) (sch.) nooit. Reeds bij Cornelissen en Vervliet. Met de pruimentijd wordt doorgaans de maand augustus bedoeld. Zie ook: tot in de pruimentijd.

• ... heeft blijkbaar geschreven dat zij in de pruimentijd komt. (De briefwisseling van Pieter Corneliszoon Hooft: 1630-1637. 1976)
• Pruimentijd, znw., m. — De tijd dat de pruimen rijp zijn. — In de(n) pruimentijd, nooit. Hij zal oe betalen in de' pruimentijd. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• Hij zal oe betalen in de' pruimentijd. (Cornelissen & Vervliet: Idioticon van het Antwepsch dialect . 1903)
• Tot in de pruimentijd wenst hij niet te wachten! (Eugenie Boeye: De Fakkeldragers. 1966)
• (Jack de Graef: Het Antwerps dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999. 11e druk)
• Anders was het misschien in de pruimentijd uitgezonden. Er waren geen concrete afspraken over. Het ging correct hoor, heel stapsgewijs, maar er zat weinig tempo in. Talpa zei meteen: goed idee, maken. Daarna is er natuurlijk nog heel wat aan gesleuteld, maar we herkennen ons voldoende in dit resultaat. (het Parool, 16/08/2005)
• En "We will meet sometime" wil zeggen: tot in de pruimentijd. (Erik Reijnders: Basisboek Interne Communcicatie. 2006)
• ‘Noh, De Hobbyrocker verschijnt in principe maandelijks,’ zei Kees, ‘dat wil zeggen twee keer per jaar of iets vaker, met name in de pruimentijd.’ (Meindert Talma: Kelderkoorts. 2013)
• Een onbepaalde tijd in de toekomst is meestal een ander woord voor “nooit”. Denk aan sint-juttemis. En de pruimentijd. (Paulien Cornelisse: Taal voor de leuk. 2018)

< >