Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 25-06-2023

iets in het snotje hebben

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) iets in de gaten hebben; syn. in de smiezen hebben*. Deze informele uitdrukking komt al voor bij Boekenoogen. Bij Joos: Schatten uit de Volkstaal (1887) vinden we de variant 'in de(n) snuf hebben'.

• snotje, in: dat heb ik in ’t snotje = dat vat ik, daar ben ik achter, bij v. Dale: in den snotter. Eigenlijk zooveel als: daar heb ik den reuk, het spoor van. (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895)
• Binne sukke krenge en... en... soo jannig hè?... en soo fief... alles kits... Kenne mijn nie belátafele... hep se tùg... daâlijk in 't snotje! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Als hij wat in ‘t snotje had zou-ie drave. (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 1937)
• En mevrouw Bukkels wist er meer van, die had er ook mee te maken, ja, dat had Gerrit wel in het snotje, al deed ze stomverbaasd en fieleseteerderig, toen hij kwam om haar z'n mazzel en blijdschap te melden. (Willem van Iependaal: De dans om de rinkelbom. 1939)
• En nou had de meester hem in het snotje! (Piet Bakker: Ciske de rat. 1941)
• Als ik hem in het snotje krijg, zal hem de lust tot rondspoken wel vergaan. (Willy van der Heide: Sensatie op een Engelse vrachtboot. 1950)
• Wat doen we? Ze hebben ons natuurlijk in het snotje. (Willy van der Heide: Start de Straalracer toch? 1955)
• Ze hadden ‘t natuurlijk al meteen in het snotje. (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• Snotje, znw. ’t, in de zegsw. ientje in ’t snotje hewwe, iemand in de gaten hebben, doorzien. Vgl. fri. ean yn ’t snotsje hawwe. – Ientje voor ’t snotje houwe, iemand voor de gek houden. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Onmiddellijk hurkten wij achter een geparkeerde auto om de belhamel in `het snotje' te houden. (Frans Kwantes en Fred Hollinga: 3.0.3. is ter plaatse, 1986)
• Maar toen de recherche mijn praktijken in het snotje kreeg en allerlei tapmethodiek op mij losliet, ontdekten ze bij toeval dat mijn vrienden zich ook met diverse zaakjes bezighielden. (Özcan Akyol: Eus. 2012)
• Kom, kom, jullie hebben al lang in het snotje hoe de zaak ervoor staat. (Catalijn Claes: Neem mij zoals ik ben. 2012)
• Algauw had Stevens in het snotje dat er in die knaap meer zat dan alleen maar de rol van ondergeschikte. (Catalijn Claes: Steenzetters. 2013)
• Maar ze heeft hem spoedig in het snotje en maakt er korte metten mee… (Bavo Claes: Vijftig. 2015)
• Het publiek op Aaipop, allemaal zo dronken als een kanon, had inderdaad niets in het snotje …. (Meindert Talma: Je denkt dat het komt. 2017)
• Let goed op, vader, ik weet wat jij hier uitspookt. Ik heb je in ‘t snotje. (Dick Scholten: Betaalde troost. 2018)
• De groep die hij in het snotje had gekregen, zou geruime tijd ondernemers van hun eigen cultuur afpersen. (Gerard Mak: Fuckin blauw. Smeuïge waargebeurde politieverhalen. 2018)