Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 23-03-2025

huiskonijn

betekenis & definitie

(1991) (sch.) iemand die altijd thuis zit. Variant op huismus en huisduif.

• Ooit hoop ik een maatje te vinden. Geen huiskonijn of huistiran, maar iemand die een aanwinst is voor je leven. Iemand die er voor jou is en omgekeerd. (HP/ De Tijd, 12/07/1991)

< >