Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-08-2020

houseparty

betekenis & definitie

(1990+) (jeugd) grootschalig feest waar house(muziek)* gedraaid wordt, meestal in een loods, een schuur of een fabriekshal. Speciale rook- en lichteffecten bevorderen het housen. Ook excentrieke klederdracht en fluorescerende make-up horen erbij. Het gebruik van de illegale drug ecstasy* zorgt ervoor dat men in de juiste trance geraakt. In het begin gebeurde alles ondergronds. De organisatoren werkten met flyers* die gewoon doorgegeven werden. Met de jaren kregen houseparty's een slechte naam. De feestjes werden korte tijd verboden, maar begin jaren negentig van de twintigste eeuw beleefden ze een revival.

• Ga jij iedere zaterdag uit je dak, je bol, helemaal `high in the sky'? Aan het begin van de avond een lichte maaltijd, om de XTC-pil die je daarna neemt extra goed te laten werken en vervolgens ga je de hort op. Van de ene house-party na de andere, tot diep in de morgen. (Vrij Nederland, 24/02/1990)
• In Nederland worden sinds 1987 elk weekeinde `house party's' georganiseerd. Doden zijn er, voor zover bekend, nooit gevallen. Het verschijnsel is in vier jaar tijd niet meer weg te denken in het uitgaansleven. Het lijkt er op dat de disco als wekelijkse bliksemafleider niet meer helemaal voldoet. (het Parool, 28/02/1992)
• ‘Ze gaan naar een houseparty,’ zei de jongen naast me, hij wees naar achteren, ‘die zijn altijd in het openluchttheater.’ (Kees ’t Hart: Blauw Curaçao. 1996)