Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-08-2023

hondje

betekenis & definitie

1) (1731) (Barg.) dubbeltje.

• Hondje, (B.*-N), o. (-s), kleine hond; (oudt.) benaming van een dubbeltje. (I.M. Calisch en N.S. Calisch: Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal. 1864)
Hondje, dubbeltje. (Onze Volkstaal. Deel 3. 1885. Alphabetische Woordenlijst van het Bargoensch)
• hondje, voor: kwartje; zoo: mop = dubbeltje, en stokmantje = p p (Studentenw.): guldenstuk. (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895)
• Dát is merakel!... schold ze,... dié roep se voor tien-'n hondje en tante Aagie en Jan Hanelap in de Jordaan voor ses! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• De stuiver, of vijf spie, heet ook wel bas, een dubbeltje: hondje, knoopje, koppie, schubbetje, witje, beisje; een kwartje een „heitje", b.v.: een heitje betalen voor maffen is zonde: je hebt er vijf werkeloozen voor. Een „werkelooze" is een groote borrel voor vijf spie. (De Sumatra post, 18/02/1915)
• Als hij den sleutel van de hellepoort, dien de paus aan zijn riem had hangen, kon afgrissen, zonder dat de man het merkte,... hij zou hem ijskoud, voor twee sjoofies of voor kimmel hondjes bij een snees verpatsen. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Als je speelt krijg je een pozer en als je niet speelt krijg je een hondje. (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)
• Hondje: dubbeltje. (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• (Jan Berns: Hij zeit wat. De Amsterdamse volkstaal. 1993) p. 39
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)

2) (2005) (ton.) plankje op zwenkwielen waarop een decorstuk kan worden vervoerd.

• Liefhebbers van toneeljargon worden ook bediend door een erg aardig boekje van dramaturg Rob Klinkenberg, 'Drie kluiten op een hondje'. Een 'hondje' is een plankje op zwenkwielen waarop een decorstuk kan worden vervoerd, en een 'kluit' is een stuk metaal dat dient als contragewicht van een 'trek' en dat is - nou ja, zie blz. 184. (HP/ De Tijd, 11/11/2005)

3) (18e eeuw, vero.) (in de uitdrukking een ‘hondje van een …’) gezegd van iets dat klein en lief is. Reeds teruggevonden in het werk van Bekker & Wolff (Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut, of de Gevolgen der Opvoeding. 1793-1796). Ook vermeld door Stoett.

• Andere wederom bestaan uit woorden, door dames te samen gevoegd. als b.v,: een beeld van een muts. - Zulk een lievert! - Een hondje van een kind. - Je bent mijn dotje. - Wel heb ik ooit!’ - enz. (Jacob van Lennep: De vermakelijke spraakkunst. 1865)
• .... en mijn hospita herhaaldelijk verzekerde ‘dat 't een hondje van een diertje was! (Justus van Maurik: Burgerluidjes. 1901)
• "Zo," zei Lois. "Dat is een hondje van een telegram." (Willy van der Heide: De jacht op het koperen kanon. 1950)
• Hij had de eerste paar maanden wat gehad met de dochter van z'n ploerterij, een hondje van een meisje, maar toen ze kleverig werd, was hij verkast... (A.M. de Jong: Het geslacht Verhagen. 1956)

4) (19e eeuw) (zeem.) verkorting van hondenwacht*.

• 'ondje bepaalde wachtbeurt aan boord van een schip, hier in het bijzonder m.b.t. de logger (zie - ) ter haringvisserij met de vleet (zie - ) . Ik 'oofd-iet te gajn legge want aanstons dan 'eb ik 't 'ondje: het heeft geen zin om te kooi te gaan want zo meteen heb ik de hondenwacht. Deze wachtbeurt, die de tijdsduur van een uur omvatte, verliep anders dan elders gebruikelijk bij de zeevaart, waar deze hondenwacht nachtelijk plaatsvond tussen 0.00 en 4.00 uur.Tijdens de daadwerkelijke haringvisserij met de vleet - aantallen netten die rond 17.00 uur in de namiddag werden uitgezet - moest men deze weinig aantrekkelijke wachtbeurt een uur na het avondeten (dit was om ± 18.00 uur) vervullen. Iedereen ging, na te hebben gegeten, te kooi tot aan het nachtelijke tijdstip van het inhalen of 'eele (zie - ) van de netten. Voor degene echter die het 'ondje had was dit te kooi gaan, en zulks voor de duur van slechts één uur, niet zinvol. Gedurende het uit- en thuisstomen gold wèl de benaming van de desbetreffende wacht maar was het tijdstip ervan een andere. Zie ook (Wbkz) bij 'hóndewacht' met daaraan toegevoegd de extra vermelding 'hondje'. Zie voorts nog bij eeverechse 'ondje en bij 'eele (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)