Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-03-2025

hoerenkast, hoerenkit, hoerenkot, hoerenwinkel

betekenis & definitie

1) (17e eeuw) (inf.) bordeel. Syn.: gondelbajes*; gondelkit*; gondelspiese*; herrekiet*; hobbeltent*; kast*; kit*; klapper*; stille knip*; melochemkit*; mokkelbajes*; motkasie*; naaischool*; poetekeet*; pullekeete*; schuine* gordijnen; sjok*; temeierspiese*; til*; tortelkit*; val*; winkel*.

• Ben ik een hoerewaard? is dit een hoerekot?( Kleine dichterlyke handschriften. Eerste (-wintigste) schakeering. 1788)
• hourkast, hourhoes minder plat hoerkast, ook alleen kast: hoerenhuis, bordeel. De beide laatste zijn eigenlijk studentenwoorden. (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895)
• God gaf, ze brandden vandaag allemaal af, al die hoerenkasten, ja zestien jaar was-ie. (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
• Willem vloekte ervan toen ie hem gisteren naar het Christelijk militair tehuis mee wou nemen. Bijna of ie hem gevraagd had een hoerenkast in te stappen. (Jef Last: Zuiderzee. 1934)
• We waren allemaal min of meer kachel en reden in aapjes naar een hoerenkast op de Amstel. (Apie Prins: Ik ga m’n eige baan. 1963)
• Goeie God, daar was hij bijna in een hoerenkast terecht gekomen, hoe was het mogelijk. (Jan Mens: De kleine waarheid. 1964)
• Ze had een eigen hoerenkast op de Walletjes. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• Er stonden er wel tien op de stoep toen ze je brachten. Alsof ik hier een hoerenkast heb. (Jan Arends: Keefman. 1972)
• Ze keek iedereen in dit huis – dit hoerenkot, meende ze – nog even hooghartig aan, en ging weg. (Louis Paul Boon: Als het onkruid bloeit. 1972)
• Wat is er allemaal aan de hand, Sylvia? Wat moet je in deze hoerenkast? (Harry Mulisch: Twee vrouwen. 1975)
• Je weet toch net zo goed als alle mensen in Sneek en overal, dat ik hier een - - een - hoerenkast drijf? (Olaf J. De Landell: De kroon van de porselein-boom. Deel 2. 1975)
• Dan ging hij Spazieren. Een jagershoedje op met een veertje aan de zijkant, in een groene loden jas en stevige schoenen met gespen, liep hij wankelend de straat op. Richting hoerekasten aan de Bundesallee. (Jan Cremer: Sneeuw. 1976)
• ‘Dit is 'n hoerekast voor fatsoenlijke Hollanders,’ had hij geroepen. (Olaf J. De Landell: De porseleinen spiegel. 1976)
• Maar de meiden uit de goedkope bordelen, de derderangs hoerenkasten, of die de hoer speelden in de kroeg en voor ’n hoerenbaas tippelden, hadden natuurlijk ook honger. Dus die bikkers boden hun wijven aan tegen vreten. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
• Daarjuist had advocaat De Meester tegen Van Dam gezegd dat hij een nieuw hoerenkot wist in Kolegem, dus ’t lag toch op de weg. (Herman Brusselmans: Het einde van mensen in 1967. 1999)
• Hoerenkot. zie VD : (gew.) bordeel, 'k Hem de Swa deize nacht ööt een horekot zeen koume. (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• hoerekit, bordeel, Smis 1943. (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• Was dit pittoreske pensionnetje soms een veredeld hoerenkot? (Peter Drehmanns: Schaduwboksen. Schaduwboksen. 2003)
• Die anderen waren kind aan huis in zo’n hoerenkot, maar voor mij voelde het nog steeds onwennig. (Özcan Akyol: Eus. 2012)
• Vorige week heb ik in het SBS-programma Reportage een wonderlijke ‘documentaire’ gezien over de Bunny Ranch, een schijnbaar legendarische hoerenkeet in het Amerikaanse Texas. (Daphne Deckers: De mooiste stukken over seks. 2013)
• Ik hoopte maar dat de Walen het verschil tussen een hoerenkot en een uitzuipcafé kenden, dat ze wisten dat Angèle en ik serveuses waren, dat ze verstonden wat ‘tot hier en niet verder’ betekende. (Marita de Sterck: Valavond. 2014)
• Wat vroeger je café was, is nu een Turkse hoerenkit. (Gerard van Westerloo: De pont van kwart over zeven. De beste journalistieke verhalen. 2015)
• De uitbater van dat kot was een Nederlander met een witte Mercedes. Hij had zijn zaak – hoewel er in het dorp geen andere soortgelijke pikante club bestond en er dus geen verwarring had kunnen ontstaan – niet Het Hoerenkot genoemd, maar Het Geluk, naar analogie van Café De Welkom en Café De Nacht, in de hoop een vaste waarde te kunnen worden in dit dorp. (Lize Spit: Het smelt. 2016)
• Het hoerenkot eenmaal voorbij rij ik langs zwarte akkers en afgebrande heidevelden door een dennenbos. (Jan Cremer: Odyssee-Canaille. 2019)

2) (1974) (Barg.) de vier vrouwen uit het kaartspel in één hand. Syn.: hoerenkot*.

• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Als een speler echter vier vrouwen in handen heeft dan zijn dat niet vier duiven maar dan heet dat een "hoerenkast" of een "harem". (Nieuwsblad van het Noorden, 21/06/1985)
• Hoerenkast / Harem. Vier vrouwen in de hand, vaak gezegd als die als dummy op tafel komt. http://bridgecoachfemke.nl, 2019)

3) (1980+) (flipperspel) machine die per spel maar drie ballen geeft. Vijf is gebruikelijk.

• (Marc De Coster: Woordenboek van Jargon en Slang. 1992)
• Zorgwekkender vindt Arens de manipulatie met pinball-machines. Om goede flipperaars te ontmoedigen, worden veel apparaten in het geniep verbouwd tot een hoerenkast, die bij een high score geen extra ballen geeft. (De Volkskrant, 07/11/1995)

< >