Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-04-2023

hoed

betekenis & definitie

1) (1903) (Barg. Rotterdam) politieagent. Schertsend of spottend past men de naam van een kenmerkend of opvallend deel op de persoon toe.

• Behalve dan Pukkie z n moeder, die kale floddermedam; die had ‘r n hand dik spek in gegroeid.... Maar die d’r brave jongetje was de vollegende ochend dan toch óok lekker gehaald, en door twee hoeje, dat was zeker voornamer... (M.J. Brusse: Boefje. 1903)
• Hoed: agent van politie. Hoed! spoeg bloed, zooals de waterleiding doet. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Pret natuurlijk... met Keesie z'n slee in de Wagestraat... we ginge wel honderd kilometer 'n uur... en 'n hoed van de sokke gegooid.. (Chr. van Abkoude: Kruimeltje. 1923)
• De boeventaal is rijk aan woorden. Hoor slechts hoeveel verscheidenheid van aanduiding ze heelt enkel voor het woord politie. Een opsomming! Adje, bout, dekkel, glimmend gassie, glimmert, glimmerik, grandige(r), hoed, jato, kallebak, kip, koperenbout, trauter, latkip, poedel, prins, prinsemarij of prinserij siene, sjed, sjien, sjouter, smeris, soemkoef, sossem-prinserij (bereden politie), stille (geheime agent), wees of weets… (Leeuwarder nieuwsblad, 11/05/1925)
• Ganzewaggel heeft wel van de petjes motte bikke, maar hij verwacht de hoedjes bij z'n graf. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Ziet onze gedisciplineerde, goed-ontwikkelde, beschaafde agenten van thans en ge begrijpt, hoe nu de groote massa van het volk niet meer zou dulden, dat ze, zooals in tijden van mindere beschaving geschiedde, door de straatjeugd openlijk zouden worden uitgescholden voor „juut”, „hoed”, „smeris”, „adoot”, „klabak”, „helm”, enz. (A. Mineur: Echt Rotterdamsch! Schetsen uit straat- en volksleven der oude Maasstad. 1941)
• De beide mannen kwamen echter niet opdagen. Het werd de politieman na enige uren duidelijk, dat zij langs ’n andere weg waren ontsnapt. Maar welke? Daar kwam hij achter, toen hij een paar dagen later ’t hoofdbureau van politie te Rotterdam binnenstapte en daar een onderhoud had met zijn vriend. Toen de laatste de woorden: „Wij gaan niet pleite met de kooler, wij gaan met de batterik, dan heb je geen aksie van de hoeden” in het notitieboekje las. vertelde hij de veldwachter, dat dit betekende: „Wij gaan niet met de stoomtram, wij gaan met de boot. dan heb je geen last van de politie.” (Het Rotterdamsch parool, 16/07/1957)
• (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986) p. 164

2) (2006) (Antwerpen) de voorhuid van de penis. Zie ook helm*.

• (Freddy Michiels: Het Groot Sinjorenboek. Woordenlijst Antwerpse taal. 2006)

3) (19e eeuw) (euf.) toilet.

• … in Groningen spreekt men van mesterharm (Molema, 542 a); langs de Zaan van na Oome Sijmen gaan (Boekenoogen, 925); te Warmond naar (klein) Marcus gaan; elders naar achteren, naar Hilletje Eenoog of naar den ontvanger (in het Friesch en Antw. Idiot, 884); naar de plê (o.a. Boefje, 57; Dukro, 53); de pleti (uit petit (cabinet?1), den hoed, pays-bas, nummero nul of nummero honderd (navolging van het fr. numero cent, woordspel met sent van sentir); zekere plaats, de papa, den oome, de latrine (lat. latrina), den balkan, waarnaast een ww. balkannen, syn. van dirken 2 ), lok, matties, kabinet, de hm hm, een brief kaartje schrijven, naar de beurs gaan 3 ), op de rettet (vgl. fr. retrait) gaan (V.d. Water, 123), naar de sijbebelajum gaan (Koster Henke, 67 4) ; boutkistje (ald. 11 en Jord. II, 38; vgl. no. 333; onder den bak gaan, waar op-oorlogsschepen het sekreet is voor officieren, adelborsten en hooge onderofficieren (Ndl. Wdb. II, 874). (F.A. Stoett: Nederlandse spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. 4de druk. 1923-1925)

4) (1960+) (euf.) pessarium.

• Wie geen kindje wilde deed het met P.O. (periodieke onthouding) of „met de hoed" (pessarium). (De Volkskrant, 12/04/1985)