(19e eeuw) (sch.) dik puddingvel. Syn.: de boer* zijn hemd; pastoorshemd*.
• Ik lust wel een pastoors hemd. [Dat is: een velletje op gekookte melk.] (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)
• Het hemd van de pastoor. [Dik puddingvel.] (Inez van Eijk: Ik zeg maar zo, ik zeg maar niks. 1978. Vierde druk. 1980)
• Het vel dat op gekookte melk zit wordt wel aangeduid als ‘het hemd van de pastoor’. Hoe deze vergelijking is ontstaan, blijft onbekend. Misschien omdat het witte hemd zo opmerkelijk contrasteerde met de zwarte ziel die men de zieleherders toeschreef. (Rudolf Geel: Een vrouw als een gedicht. 1980)
• de pastoor zijn hemd (een vel op de melk). (Cor Swanenberg: Jikkes merante!: sprokkelen in Brabantse spreuken. 1990)
• (Woordenboek van de Drentse dialecten, Volume 1. 1997).