(17e eeuw) (inf.) iedereen. Syn. de hele reutemeteut*. Het jonge spul: de kinderen.
• Als je wilt demarreren moet je rondjes van 29 rijden. Dat kan niemand. De enige redding van het marathonschaatsen zou de komst van een nieuwe heerser zijn, zoals Emiel Hopman. Een jongen die het hele spul naar huis rijdt. (NRC Handelsblad, 11/01/1991)
• Daarnaast hadden zij vijf zusters die op hun beurt ook weer massa's kinderen en kleinkinderen bezaten. Dat hele spul woonde allemaal in de onmiddellijke nabijheid en iedereen moest voortdurend mee-eten! (Algemeen Dagblad, 05/11/1991)
• Dat vriendinnetje van Igor, weet je wel, die blijkt een kind te hebben, Bobbie, en nu ziet het ernaar uit dat het hele spul bij mij wil intrekken. (Renate Dorrestein: Is er hoop. 2009)
• Een select groepje genodigden kijkt belangstellend toe. Vijf minuten later is het hele spul vertrokken. Om al weer heel snel plaats te maken voor het volgende trouwlustige stel plus aanhang. (Algemeen Dagblad, 09/02/2008)
• Bij het verlaten van de afdeling werd ik vrolijk uitgezwaaid door het hele spul. (Eric Kollen: Jongenssprookjes. Deel 3. 2014)
• Anna is het aanzien waard en dat jong heeft ook ogen in zijn hoofd, en met dat jonge spul weet je het nooit. (Catalijn Claes: De weg die wij gaan. 2015)