(1913) (schol.) herexamen. Vooral in de verkleinvorm: herretje. Zie ook: herren*.
• Toen zei ik tegen moeder, dat ik over was, met een her. (Jo Ufkes: Een vroolijke Frans. 1913)
• Schooltaal: Spijbelen. Blokken. Spieken. Een herretje (herexamen). Bakken (blijven zitten). De Dirk (directeur). (Elke school, ja elke klas heeft z'n eigen woorden.) (J. Mathijs Acket: Stijlstudie en stijloefening. 1918)
• Nu waren ze een paar dagen geleden alle vier bevorderd tot de vierde klas. Timo met een ‘her’ voor wiskunde en Ab met een ‘her’ voor Duits. (Diet Kramer: Roeland Westwout. Roman over jonge menschen. 1940)
Ik heb zelfs geen herretje of een taak gekregen. (A. van Aardeburg: Bas Banning en de zwarte ruiter. 1957)
• Gefeliciteerd met je twee herren,’ grijnsde hij zodra ze elkaar zagen. (Doeschka Meijsing: Robinson. 1976)
• Mijn stuffie is al weer op, maar ja, volgende week heb ik toch drie herren. (de Volkskrant, 16/08/2000)
• Als de dood voor mijn Engelse her vanmiddag en de reactie van mijn moeder als ze thuiskomt. (Patrick van Rhijn: Big Sister Live. 2011)
• Na Cherso heb ik nog een week om helemaal ziek van de zenuwen te worden. Ik zal zo blij zijn als ik een her heb. (Martje van der Brug: Havo is geen optie. 2013)