(1950+) tussenwerpsel. Reeds in de film ‘Turks fruit’ (1973) van Paul Verhoeven (naar het boek van Jan Wolkers). Vgl. hoi, piepeloi.
• De vogel die op de Tienerpagina van Het Parool zijn dagboek bijhoudt, maakt met plezier gebruik van nogal slome, onbenullige uitdrukkingen. Om een goeie lullige sfeer aan te duiden, bedient hij zich van termen als: Pik in, 't ls winter, Gefelisiflapstaart, Van Wegwezensein (= Maken dat Je wegkomt), en bijvoorbeeld Jaap Verveling en Piet. Wanhoop. Een stap terug naar de jaren vijftig, de tijd van Hee Poppelepee. (Algemeen Handelsblad, 12/08/1967)
• Welke herinneringen borrelen naar boven als je terugdenkt aan — zoals Wim Noordhoek het noemde — het grote grijze gat dat ons scheidt van de tweede wereldoorlog? Heel veel uitdrukkingen bijvoorbeeld: heepoppelepee, heybaberibop, ouwe taaie, laat je broek maar waaien, fillum in de broek van ome Willum, hallo wie stinkt daar zo — het mannetje van de radio, en gek - lepel in je bek. (Leeuwarder courant, 09/11/1968)
• Poppelepee... stamelde de inspekteur met een vies gezicht, wist u niet dat het plengen van uitwerpselen tot ziektes kan leiden? (Ben Borgart: Rooiers. 1978)
• Hee, poppelepee. Wacht es even. (Dimitri Frenkel Frank: De kleinste hond ter wereld. 1980)
• Ik kreeg, als ik goed geslapen had en mijn ouders niet midden in de nacht elkaar bekogeld hadden met het serviesgoed, de p's er behoorlijk uit. Hee, poppelepee! riep ik erg vaak omdat dat een van de weinige zegswijzen was die vlot over mijn lippen rolde. (Boudewijn Büch: Weerzien. 1984)
• (Inez van Eijk: Dooddoeners en stoplappen. 1987, p. 211)
• hé, poppelepee • In bepaalde kringen een populaire begroeting in de jaren vijftig. De uitdrukking komt ook voor in de woordenlijst die is opgenomen in het Groot gedenkboek van de jaren vijftig (1968) van Stichting Jeugdsentiment ‘De Jaren Vijftig’. Die woordenlijst telt verder onder andere nog de volgende uitdrukkingen die in de jaren vijftig populair zijn geweest (maar niet noodzakelijkerwijs in die tijd ontstaan zijn): maar niet heus; jong en lui; wat je zegt dat ben je zelf; ben je van de trap gevallen. En de lijst bevat woorden als: foetsjie, kapoerum, kapoerewiet, aanstelleritus, kersenpit, krukkitas, gefelisiflapstaart, kiedewiet, impelstimpelstapelgek, giebelegijntjes, oelewapper en klapluis. (Wim Daniëls: Mieters. De taal van de jaren vijftig. 2012)
• Een meisje met kort haar had een rattenkop. Een politieman was een juut of een kip. Om de drie zinnen gebruikte je het stopwoordje heepoppelepee. Vond je iets leuk dan noemde je het mieters of zei je jottum. Zag je van een meisje een stukje van haar onderjurk dan was ze aan het vlaggen. Een driekwart broek (in nette taal: een plusfours) heette een drollenvanger. Als iemand vervelend was en je wilde van hem af riep je: ga fietsen stelen op het Damrak. De voorlopers van de huidige hangjongeren werden aangeduid als nozems. Ze hadden een speciaal kapsel: voor een vetkuif en achter een kippekontje. (Bob Evers-nieuwsbrief, juli 2002 op website Zuidzee.nl)
• ‘Hééé, poppelepééé,’ zei hij. (Lotte Hendrickx: Goud geld en zilver bloed. 2014)