Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-05-2021

head

betekenis & definitie

1) (1974) (< Eng.) (drugs) habituele gebruiker. Vaak in samenstellingen zoals pothead. Zie ook: headshop*.

• Want de rampzalige gevolgen van het heroïne-gebruik ontkent Spock allerminst en hij waarschuwt er met klem voor „Als ik ontdekte" — aldus Spock, die intussen al grootvader is — „dat mijn zoon iedere dag marihuana rookte voor zijn zestiende of zeventiende, of zelfs wanneer hij ouder was, dat hij 'een „pot head" geworden was, of één van de verslavende of fysiek gevaarlijke drugs gebruikte, dan zou ik aannemen dat er iets mis was in zijn aanpassing, in zijn karakter of in onze relatie." (Nieuwsblad van het Noorden, 25/11/1974)
• Head: habituele gebruiker. (Steef Davidson: Drugs. Kruiden van hemel en hel. 1982)

2) (2018) (< Eng.) (misdaadkringen) schutter.

• De bendeleden gebruiken in hun berichten codetaal: kogels zijn ‘bonen’, een schutter is een ‘head’ en sterven is ‘slapen’ (De Standaard, 19/09/2019)
• head, huurmoordenaar. (Crimineel ABC in Elsevier, 24/04/2021)