(1911) (scheldw.) iemand die niet goed wijs is; dwaas; idioot; onnozele hals.
• Een juffrouw aan den overkant riep: 'Halve garen!' (Nescio: De uitvreter. 1911)
• 'n Halve gare was ze natuurlik niet, en evenmin 'n geëxalteerde huis-tuin-of-keuken- bakvis in 't kwadraat. (de Groene Amsterdammer, 12/07/1924)
• 'Halve gare,' zei hij. (Cissy van Marxveldt: Een zomerzotheid. 1927)
• Toe nou, sta daar niet te lachen as een halve gare, pak op dat rotding. (A.M. de Jong: Frank van Wezel’s roemruchte jaren. 1928)
• Ik wed, dat die halve gare weer snuift aan haar flesje. (Willy Corsari: Nummers. 1932)
• D., de halve gare, die één van de vijf om koffiebonen uit heeft. (A. De Vries: Bartje. 1935)
• Jij verbaast je er over dat het stelletje halve-garen, dat uit het bos te voorschijn gekomen is, je zo de stuipen op je lijf heeft kunnen jagen. (Jan de Hartog: Gods Geuzen. 1947-1949)
• Zo'n halve gare als jij ben ik nog niet tegengekomen. (Johan Fabricius: Nacht zonder zegen. 1955)
• En zo'n halve gare als jij snapt niet, dat we heel gauw met elkaar naar de verdommenis gaan. (Jan Mens: De kleine waarheid (1964)
• Provo was nog het zachtzinnigste scheldwoord dat hij kon verzinnen, maar het misverstand ergerde me toch, want ik wil absoluut niet met die halvegaren vereenzelvigd worden. (Remco Campert: Hoe ik mijn verjaardag vierde. 1969)
• Schiet nu maar op halve gare. (Kees Simhoffer: Een geile gifkikker. 1973)
• Hop-hop, maak dat je wegkomt, halvegare. (Louis Ferron: Gekkenschemer. 1974)
• Maar het is een gezonde plaats, met goede scholen en het is van betere stand dan Laren. Bonheur lijkt wel mal! In Laren wonen de halve garen! (Olaf J. De Landell: De porseleinen spiegel. 1976)
• En altijd heeft Willem wel een halvegare te gast. (Gerrit Komrij: Horen, zien en zwijgen. 1977)
• Ik was een ongevaarlijk dier, een halvegare, het gluipertje rond een kamp. (Louis Paul Boon: Eros en de eenzame man. 1980)
• Nu is Rochussen oud en zijn rol in de politiek loopt ten einde. Trouwens, er kan weinig twijfel aan bestaan dat Rochussen Multatuli in zijn hart toch altijd voor een halve gare gehouden heeft. (Willem Frederik Hermans: De raadselachtige Multatuli. 1987)
• Wie let er nou op de zoveelste halve gare, die de blijde boodschap wil uitdragen? (Lisette Lewin: Voor bijna alles bang geweest. 1989)
• Dan komen hier allemaal van die halve garen, net als die flikker van een Albert Mol. (Chris Bos: De woede van de bassist. 1992)
• Een bende stompzinnige nichten, halvegaren en idioten... (Herman Brusselmans: Ex-drummer. 1998)
• Als de markt bol stond van broodjes vers uit de oven, welke halve gare zou dan een afgelikte boterham als zij nemen...? (Lulu Wang: Seringendroom. 2001)
• Ik kwam het podium op en zei iets en dan vielen er al vijfentwintig halve garen flauw. (Vrij Nederland, 24/05/2003)
Gepubliceerd op 29-07-2020
halve gare
betekenis & definitie