Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-01-2021

Gym

betekenis & definitie

1) (1911) (schol.) Gymnasium.

• Onder de jongens van het ‘Gym’ had je groote, sterke kerels, haast volwassen mannen wel, en die keken zoo nauw niet, als met krachtig spel den vijand een goaltje afhandig gemaakt moest worden; dan stormden zij onder den gemeenschappelijken krijgskreet van ‘Blauw! Blauw!’ met hun aanvoerder naar voren … (Jan Feith: Uit Piet’s vlegeljaren. 1911)
• ... jongens uit de vijfde klas H.B.S. en zesde-klas ‘Gym’... (J.B. Schuil, De A.F.C.-ers. 1915)
• Kees zit vijfde gym, en heeft prachtrapporten, die zwaait overal door heen. (Cissy van Marxveldt: De H.B.S. tijd van Joop ter Heul. 1919)
• In de derde klasse van het gym is het oordeel aan hem voltrokken, dat een stuntelig jongetje veranderde in een radeloos, door periodieke rampen bezocht mens. (Beb Vuyk: Duizend eilanden. 1937)
• Ik zat met de hele klasclub op een rijtje vlak voor de Gym. jongens, die alleronhebbelijkst hardop zaten te critiseren, zodat we woord voor woord verstonden. (F.J. de Clercq Zubli, De blijde stilte. 1937)
• Het jaar dat ik toen nog op het Gym heb doorgebracht, deed mij wel, toen ik al twintig was student worden, maar ik heb het nooit berouwd. (Aegidius W. Timmerman: Tim's herinneringen. 1938)
• Brenner heeft toen nog examen moeten doen in de B-vakken van het gym en met dat al is hij nu ruim elf jaar in Holland. (A. Roothaert: Doctor Vlimmen. 1937. 3de druk)
• Het werkelijkst voor hem waren nog de herinneringen, de jaren op het gym… (Max Dendermonde: Een blauwe maandag op aarde. 1965)
• Op het gym vond ik het beslist niet vervelend op mijn kamer te werken, zoals dat heette. (J.W. Holsbergen: Soldaten en kinderen half geld. 1965)
• Zeg, Anton, heb jij nou na het gym nog vrienden gemaakt, echte vrienden? (Adriaan van Leent: De bisschop van Den Haag. 1971)
• In de schooljongens- en studententaal bestaat een neiging woord-delen te gebruiken in plaats van het volledige woord. Er wordt gesproken van soos voor sociëteit, van gym voor gymnasium, van lab voor laboratorium, van prol voor proleet en van prof voor professor. (Nieuwsblad van het Noorden, 15/01/1977)
• Er waren meisjes bij die op een 'gewone' HBS of op het gym niet zouden hebben kunnen meekomen. (Henri Knap: Kleinigheden. 1982)
• En vervolgens deelde hij mee dat ook zijn vader van 'dit gym' kwam, en nu K.N.O. was. (Ton Anbeek: Sisyfus verliefd. 1990)
• Ik zag de leerlingen van zes gym voor me, stuk voor stuk zag ik hun jonge gezicht. (Doeschka Meijsing: De tweede man. 2000)
• Op het gym lees je niet omdat het moet maar omdat je het wil. (René van Rooij: Het korte leven van Heleen. 2018)

2) (1907) (schol.) gymnastiekles.

• Hola, daar gaat de bel voor de gym en ik moet eindigen. (C.J. Kieviet: De club op reis. Een jongensboek. 3e druk 1907)
• 'k Ben gister uit gym gestuurd, omdat ik een ouwe tafelschel met een lusje aan Steub zijn jasknoop gehangen had. (Cissy van Marxveldt: De H.B.S. tijd van Joop ter Heul. 1919)
• Misschien zongen ze hem wel toe in het gym-lokaal. (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• We hebben het laatste uur gym.... (Popfoto, februari 1988)
• We hebben geen gym vandaag, Pompier is ziek. (Joost Zwagerman: De buitenvrouw. 1994)
• De eerste en tweede hebben samen gym. (Lydia Rood: Offerande. 1995)
• 'Hoe vaak heb ik niet gezegd dat je geen waardevolle spullen mee moet nemen als we gym hebben,' zei hij. (Nettie Dees: Anders dan je denkt. 2006)
• Maandagochtend groep 8 betekende starten met gym. Omdat de gymzaal een stukje verder dan de school is, ga ik op maandag altijd met de fiets. (Isabelle de Ridder: Meiden met een missie. 2019)

3) (inf.) sportschool.

• Ik was vergeten hoe het was. Met je sporttas een tikkeltje nerveus de gym of dojo binnenwandelen. (Henk van Straten: Berichten uit het tussenhuisje. 2018)