Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 07-08-2022

dat is goed Hollands

betekenis & definitie

(18e eeuw) (cliché) onverbloemd; helder en duidelijk. Vgl. daar is geen woord Frans* bij.

• Gij spreekt zeer onduidelijk; ik ordonneer u, rond en goed Hollandsch te spreeken. Zonder omweegen; op den man af, Mijnheer! (Eduard de Witte: Fragmenten uit de roman van mijn leven. 1825)
• Ik vind het dan ook bepaald de ‘schaduwzijde’ van dit werkje, dat men het een zoo kwalijk passend uithangbord heeft gegeven; of de schuld aan den oorspronkelijken schrijver of aan den vertaler ligt, kan ik niet beslissen, daar ik tot mijn leedwezen het oorspronkelijke niet ken. Iets ‘van zijn schaduwzijde bekijken’ heet, dunkt mij, in goed Hollandsch, den min goeden, of zelfs slechten, misdadigen kant van een voorwerp beschouwen, en er anderen opmerkzaam op maken. (De Tijdspiegel. Jaargang 26. 1869)
• ‘Goed Hollandsch gesproken, heer van Wijnbergen!’ riep van Brakel, met ironischen glimlach; ‘zoo goed, alsof ik den Advocaat zelf hoorde. (A.L.G. Bosboom-Toussaint: De vrouwen van het Leycestersche tijdvak. Deel 1. 1900)
• Dat is goed Hollandsch. Dat is klaar en duidelijk, dat is onbewimpeld gesproken. (Jozef Cornelissen: Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk. 1930)
• Tegenover dit geniale werk - Hoogewerff constateert terecht dat Lucas zelfs in het sublieme met afwisseling heeft gereageerd op de wisselende tijdverschijnselen; in goed Hollandsch gezegd: dat zijn productie ongelijk van waarde is - verbleekt dat van de zonen van Engebrechtsz en ook dat van diens laatsten leerling Aertgen van Leyden. (De Gids. Jaargang 104. 1940)

< >