Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-07-2023

godverdomme

betekenis & definitie

(1874) vloek, uiting van afschuw of ergernis. Zie ook: 'als de godverdomme' en 'loop naar de godverdomme'.

• Godverdomme vent, wat bén jij? (L.H.A. Drabber: Het dappere Hollandsche leger. 1900)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Godverdomme! Wat een rotvent is hij gebleven. (Herman de Man: Maria en haar timmerman. 1932)
• Godverdomme, dat zij haar eigen vader niet verleiden mag! (Louis Paul Boon: Niets gaat ten onder. 1956)
• Harmpje schreide met luide uithalen en Venne zei met rollende Indische r's ‘Godverrrdomme, ja!’ … (Olaf J. De Landell: De kroon van de porselein-boom. Deel 2. 1975)
• Het is godverdomme ook nooit goed! (J.J. Voskuil: Het Bureau 2. Vuile handen. 1996)
• (Bindervoet & Henkes: Dat boek met die kuttitel. Schelden en vloeken in het Nederlands. 2015)
• Na het zingen legde juffrouw Mannink ons uit waarom vloeken fout was. ‘“Godverdomme” betekent letterlijk “God, verdoem mij”. Je vraagt dan dus eigenlijk of er iets heel slechts met je mag gebeuren. Denk daar maar eens over na.’ (Judith Visser: Zondagskind. 2018)