Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 03-08-2021

glijden

betekenis & definitie

1) (2008) (Amsterdam) (stud.) flirten. Gesignaleerd door Henk Spaan in Onze Taal, april 2008.

Gaan jullie nou maar. Ik vermaak me wel. Ik heb geen zin om de hele dag naar dat geglij van jou en Naïma te gaan zitten kijken. Jullie vinden elkaar zo geweldig, en ik hang er de hele dag maar een beetje bij. (Vrank Post: Kapot. 2009)

2) (2004) (Belgisch-Limburg, jeugd) masturberen.

• glijden: masturberen (van penis) (Taalschrift, maart 2004)
• (Wim Daniëls: Vet! Jongerentaal nu en vroeger. 2004) p. 105
• Ziet het batchie (meisje) het toch niet helemaal zitten? Ga kakken of schijt omhoog (in Vlaanderen), ga blazen (in Nederland), zegt ze in dat geval. En wat doen afgewezen jongens dan: ze glijden in Vlaanderen, ze kloppen, pachie tachen of beren in Nederland (masturberen). (de Standaard, 24/06/2008)

3) (1991) (lesb.) erg opgewonden, geil zijn. Ook: uit de broek glijen.

• (Hanneke Kunst & Xandra Schutte: Lesbiaans. Lexicon van de lesbotaal. 1991)
• Ik kan me dan ook niet voorstellen dat Nederlandse nichten dol op haar zijn. Die glijden op Imca Marina, Rita Corita, Ruby Wax, de dames van Absolutely Fabulous, lady Diana en voor mijn part koningin Máxima. (Rob Hoogland & Arthur van Amerongen: Het grote foute jongensboek. Deel 2. 2019)