(19e eeuw) (Barg.) slim.
• Gif, (barg.), verstandig. (Taco H. de Beer & Eliza Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• ... zoo gif (slim) benne we toch wel... (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was. 1901)
• De uitsmijter lonkte met een grof lachje de jonges toe. Het moest dus een ‘gebbetje’ voorstellen, snoof Manus. Maar hij kende Simbad. Zoó een haai gevalletje amuseerde ook de jonges. Dat vonden ze állegaar ‘godin’ en echt ‘gif’. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• Gif, (Barg.) slim; ook: boosheid; giftig: boos. (Fokke Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)
Gepubliceerd op 13-07-2020
gif
betekenis & definitie