Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-07-2023

gevel

betekenis & definitie

(17e eeuw) (inf.) neus. Een bekend spreekwoord is: 'Een goede gevel versiert het huis' (tegen iemand met een grote neus). Vgl. boegspriet*; domper*; flip (5)*; fokkenmast*; gaffel*; gieber*; giechel*; gok*; kalebas*; kapstok*; keg*; klomp*; klus*; knol*; koker*; komkommer*; luifel*; mop*; retteketet*; scheg*; snotfabriek*; snotgat*; snufferd*; snuiterik*; toeter*; tromp*; trompet*; vonk*; zinksnijer*; zoutvat*. Kijk ook onder voorgevel*.

• De schande die yemand overkomt deur 't verlies van zijn neus, de gevel van 't huis, 't cieraat van 't aangezicht, de zetel en de rechte throon van eer... (Johan de Brune (de Jonge): Wetsteen der vernuften. 1644)
• hij heeft een en schoonen gevel ( eenen grooten neus). (Nieuw Nederduitsch en Engelsch woordenboek. 1801)
• Dat nu de neus tot de bouwkunst en omgekeerd in verband staat, bewijst alreeds het Hollandsche spraakgebruik, hetwelk aan het synoniem gevel voor neus het burgerrecht heeft geschonken ; wij zeggen figuurlijk en spreekwoordelijk: ,,hij heeft een goeden gevel,” – ,,een goede gevel versiert een huis. (Bernard van Meurs: De neus. Lezing gehouden te Rotterdam en 's Gravenhage. 1873)
• (Amaat Joos: Waasch Idioticon. 1904)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Luit, die kerels zuige zoo. O verwat motte ze altijd op m'n scheg afgewe ? Kan ik hellepe dat ik zoo'n reuze gevel heb? (Fr. Van de Vrande: Grensleven. 1936)
• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• een grote neus: ne gijvel, 'n voenk, 'n troemp. (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)