Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 10-07-2020

geuren

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) pronken. Eigenlijk: reuk verspreiden. Ook wel 'geurpikken' in soldatenslang. Volgens Van Ginneken een gebruikelijke term bij de infanterie in de periode 1860-1885. Hij vermeldt ook nog de uitdrukking 'met een los geurtje lopen': deftig wandelen.

• Mijn vriend, die reeds geruimen tijd in 't Hôtel, waar ik logeerde, ‘en pension’ woonde, keek me glimlachend aan en zei: - daar kun je in Holland mee geuren! (Justus van Maurik: Indrukken van een 'Tòtòk'. Indische typen en schetsen. 1897)
• Fenega was soms akelig pedant. Hij was een jaar ouder in promotie dan ik, zie je, en wou nog al ’s geuren zoo nu en clan. (Tjeerd Flappuith: Toen ik Indisch student was. 1902)
• "Wel heb ik van m'n leven!" riep Frans uit. "Kijk Jan Trom eens geuren! (C. Joh. Kieviet: De zoon van Dik Trom. 1907)
• Neen jongenlief, blijf jij maar boer.
Of wil je geuren, wil je glimmen,
Trekt jou misschien het leger aan,
Dan zal je als je op wil klimmen
Beslist naar Indie moeten gaan. (Louis Davids: Brief van een landbouwer aan zijn zoon. 1911)
• Geuren: opscheppen. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• Zij zou toch niet gelooven, dat zijn vreugde enkel was daar om en denken, dat hij ‘geuren’ wilde met zijn deftige les .... (Carry van Bruggen: Het Joodje. 1919. Tweede druk)
• Het is dus veen wonder, dat vooral schooljongens, studenten en soldaten gaarne dergelijke woorden overnemen om er mee te „geuren". (De grondwet, 24/12/1919)
• Willen zondags geuren met buitenmodel kwasten op d'r lui borst... (Theo Thijssen: Het taaie ongerief. 1932)
• Geen greintje belangstelling voor het werk natuurlijk, maar er bij zijn om later tegen vriendinnen over de plechtige gebeurtenis en de hooge oomes die er bij tegenwoordig waren te kunnen geuren. (Jef Last: Zuiderzee. 1934)
• Toen onze buurman Ter Wolde met het kleine kistje op zijn schouder onze deur uitstapte, gevolgd door mijn vader en nog enkele anderen, geurde ik tegen over mijn kameraden: Da's mien bruurtie en hij is dood!’ (Jan Fabricius: Jeugdherinneringen van een Asser jongen. Tweede druk. 1959)
• Waarom de Dokter straks te laten geuren met wat hij, P.C. Watson, had ontdekt? (Havank: De versierde bedstee. 1971)
• Zou hij zoiets doen? Met een medaille geuren die je niet eerlijk verdiend hebt? (Johan Fabricius: Toontje Poland. 1977)