Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Gerrit

betekenis & definitie

1) (1941) (zeem.) meeuw op een geusstok. 'Aan Gerrit offeren': buitenboord kotsen, de visjes voeren.

• Gerrit. Is de meeuw op den geusstok. Het is wonderlijk, zoolang een meeuw op zoo'n geusstok kan blijven zitten. De vlagge-stok schijnt minder aantrekkelijk te zijn; misschien wel omdat deze een schuinen stand heeft en omdat de vlag er aan wappert. Toch ziet men op sommige vlaggestokken wel eens een meeuw. Noemt men hem dan ook ,,Gerrit"? Wij hoorden het nimmer. (Albert Chambron: Marinetermen. 1941)
• (Gerrit Siebe Overdiep, C. Varkevisser, Gustaaf Amandus Es: Woordenboek van De volkstaal van Katwijk aan Zee. 1949)
• Veel van de marinetermen die in 1941 door Chambon in Marinetermen (Den Helder: C. de Boer, 1941) genoemd worden, zijn op dit moment nog in gebruik. Enkele voorbeelden: aanhangmotor (vriendin of echtgenote); balken (ondersteboven keren; van Maleis: balikkan: omkeren); bokketuig (koppel en eventueel andere uitrustingsstukken die op de man gedragen worden); doormannen van hand tot hand doorgeven); Gerrit (een meeuw die op de geusstok (soort vlaggestok) zit of boven zee vliegt; als iets overboord gegooid wordt, is het ‘voor Gerrit’); ketelaar iemand die door zijn rooster niet tegelijk met de rest van de bemanning kan eten, en daarom later eet; deze term is ook wel bij de landmacht gehoord); knikken en knakken gymnastiekles); krakpak (oud vies pak dat alleen wordt gedragen bij vuil werk) en laagwater (het einde van een maaltijd). (Onze Taal. Jaargang 61. 1992)

2)(1974) (Barg.) mannelijk geslachtsorgaan. Vaak met de toevoeging ‘zonder been’. Personificaties van de penis zijn onder mannenerg populair. Zie ook: Amadeus*; Bello*; Charlie*; kleine Ferdinand*; Fransje*;Frederik*; Harmen*; Harrie*; Henkie*; Jan* Pieterman; Jansen*; Jef*; Jimmy*; Jochem* Wippers; Johannes*; Jos*; Kareltje*; Kobus*; Lowie*; Manus*; ome* Jaap; Pilatus*; Sjarel*; Thijs*; Willem*; Willy*. Vgl. Eng.: Dick; Duits: Wilhelm. Kijk ook onder nr. 4.

• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• Zieltogend hangt hij daar- Arme Gerrit!- onder m’n badjas. (Dirk Dufraing: Rock ‘n’ Roll. 1989)
• (Ivonne Lutz van Elburg: More Dutch you won’t learn in class. 1989)

3)(1906) (scheldw.) onnozele jongen.

• Gerriet (Valte, Elp, Beilen, Annen, enz.), Garriet (Uffelte, Dwingeloo), Gait (Z.-Dr.) Gerrit ; naam van een ekster (Koek.), een gaoven Gerriet (Eext) een onnoozele longen. (J. Bersma: Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. 1906)

4) (1986) (in de uitdrukking ‘in z'n blote Gerrit’) (Rotterdam) naakt; in z’n blote kont.

• In z'n blote Gerrit: in z'n blote kont. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• Nou ik hoef geen vent in zijn blote gerrit te zien hoor, liever een sexy slip! (http://rarawiebenik.punt.nl, 03/05/2007)

5) (1901) (Ned.-Indië, sold.) geestelijke. Verkorting van ome* Gerrit.

• Gerrit: alle geestelijken heeten Gerrit. (Soerabaijasch handelsblad, 24/10/1901) (over kazernetaal)