Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-07-2020

geitenbok

betekenis & definitie

(1961) (scheldw.) meestal voorafgegaan door ‘ouwe’ en van toepassing op een oudere (vervelende) vent. Eigenlijk: het mannetje van de geit.

• ‘Ha!’ riep ze uit, een vreemde valse lach van woede. ‘Gek dat je bent! Stomme ouwe geitebok!’ (Jan de Hartog: De inspecteur. 1961)