1) (1864) (scheldw.) vleier, slijmer, onderkruiper; iemand die een ander naar de mond praat. Syn.: aarslikker*; bazenpoeper*; falievouwer*; flikflooier*; gatkruiper*; glijer*; kontkruiper*; kontlikker*; kraaienlikker*; kwijlebabbel*; kwijlebal*; oorschalk*; reetkruiper*; reetlikker*; slijmgast*; slijmjurk*; slijmschijter*; smeichelaar*; stroopjanus*; strooplikker*; vlabacker*; zakkenpisser*; zoollikker*. Vgl. Frans: lèche-cul. Engels: arse licker; bum-sucker.
• Gatlikken, bw. gel. (ik gatlikte, heb gegatlikt), laag -, kruipend vleijen. *...LIKKER, m. (-s), *...LIKSTER, v. (-s), lage vleijer, - vleister. *...LIKKERIJ, *...LIKKING, v. gmv. (I.M. Calisch en N.S. Calisch: Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal. 1864)
• Gatlikker: (stud.) vleier, pluimstrijker. Vgl. het motto van Klikspaan: ‘lik me go’, (2de pers. gas, 3e pers. gat. (Taco H. de Beer & Eliza Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Zij trachtten den ‘Mof’, ‘den onderkruiper’, ‘den gatlikker’ te ‘pesten.’ (Bernard Canter: Kalverstraat. 1904)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Gatlikker: slimme vent. Ook: homosexueel. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Stoett: Nederlandsche Spreekwoorden. 1943) (onder gat, 604)
• Het gaat hem om Bruin, die men aan zijn gezag wil ontstelen om er een lakei van te maken. Dat heeft de lepe Caloen destijds met een Mak eens gekund, met een gatlikker en een kakker, maar met een zuivere telg van het Olijvenras, met mijn beste, met een Bruin is het onbegonnen werk. (Herman Teirlinck: Het gevecht met de engel.1952)
• Hij had die schijnheilige gatlikker, die zich tegenover de minister bijvoorbeeld altijd heel slijmerig gedroeg, eens flink op zijn nummer moeten zetten. (Ward Ruyslinck: De Karakoliërs. 1968)
• Alle socialisten, alle klassenbewuste werkers, alle organisaties van de arbeidersklasse in Groot-Brittannië hebben de plicht het Brits imperialisme te veroordelen omdat het het zelfbeschikkingsrecht, de eenheid en de onafhankelijkheid van Ierland ondergraaft. Een socialist die dat niet doet heeft niet het recht zich een socialist of zelfs een democraat te noemen. Zo iemand is een bandiet, een gatlikker, een lakei van het Brits imperialisme. (Solidair, 27/05/1998)
• (Jack de Graef: Het Antwerps dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999. 11e druk)
• Niemand heeft Chalmet ooit gatlikker genoemd, laat staan gatlekker, daar zijt ge vrij zeker van. (Thomas Blommaert: Ik was nog nooit in Zelzate geweest. 2010)
2) (1919) (ook: gatlekker) (Vlaanderen) borrel.
• (Ewoud Sanders: Borrelwoordenboek. 1997)
3) (1937) (Barg.) homoseksueel.
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
4) (19e eeuw) (Groningen, sch.) ossentong.
• (H. Molema: Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19de Eeuw. 1887)
5) (1984) (< Westfries) (iron.in de verbinding 'goocheme gatlikker') domkop, stommeling.
• gatlikker, znw. de. in de zegsw. ’n goocheme gatlikker. 1. Slimmerik. 2. Ironisch voor: domkop, stommeling. (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)