Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-08-2022

foetsie

betekenis & definitie

(1921) (<Du. futschi) (inf.) weg, verdwenen; onvindbaar. Bedacht door de Nederlandse komiek en revue-artiest Johan Buziau (1877-1958). Buziau was analfabeet en kon slechts enkele woorden schrijven maar toch probeerde hij ieder jaar een woord of zinnetje te lanceren dat een komisch effect had.

• Eerst jij weg, nu Jog weg, straks jij ook nog foetsie. (Cissy van Marxveldt: De H.B.S. Tijd van Joop ter Heul. 1921)
• Ik weet me weetje, Bad-Aap... maar ikke seg: je bestier is foetsie... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Een opstootje?... vroeg hij Hannie Potje, die met Jan de Likkert dwars tusschen het lawaai in, naïevelijk over zijn geelziekte praatte en van zijn kameraad vernam, dat hij roggebrood met wandluizen moest slikken, dan was de geelziekte meteen foetsie! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Want foetsie is de wagen! (de Groene Amsterdammer, 28/02/1925)
• En verdraaid, op 'n goeien avond... is ze daar weg, foetsie gegaan! (M.J. Brusse: De lotgevallen van d’n Ouweheer Dorus. 1926)
• Effe wachte to'k foetsie ben en dan mag ie moe en de andere geeste ijs op d'r hoofd gaan legge. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Ik heb een joppie voor je; maar eerst die boeretrien foetsie! (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)
• (Dr. C.G.N. De Vooys: Verzamelde taalkundige opstellen. Deel III. 1947) p. 214
• „Je moet foetsie Jopie", zeg ik tegen hem. (Meyer Sluyser: Hier is de VARA: 25 jaar democratisch-socialisme in de omroep. 1950)
• Weg was hij, foetsie! (W.F. Hermans: Het behouden huis. 1952)
• Mocht er iemand zijn die argeloos opmerkt, dat er iets „foetsie" is, als hij bedoelt dat iets is verdwenen, dan herleeft Buziau, want hij heeft dat woord aan onze taalschat toegevoegd. (Algemeen Handelsblad, 04/02/1958)
Ze is foetsie. (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting. 1966)
• foetsie (nieuw), weg, verdwenen. Waar iz men erloozie nau? Zóó zien ek et noch, èn nau is et foetsie. (A.P.M. Lafeber: Het dialect van Gouda. 1967)
• ‘Foetsie,’ mompelde Harro Vance, en meteen wekte het idiote woord bepaalde associaties, en zodoende zei Harro Vance, denkend aan het Alcatraz: ‘Foefie!...’ (Havank: Caviaar & cocaïne. 1978)
• Jawel. Afgeschaft. Radicaal weg. Foetsie. (W.F. Hermans: Uit talloos veel miljoenen. 1981)
• In Don Quishocking hield Fred Florusse eens een conference over een rijwiel. Hij vertelde hoe hij 's morgens zijn huis uitkwam, hij keek: ‘fietsie foetsie’. En elke avond weer hoorde je de hele zaal werktuiglijk ‘fietsie foetsie’ herhalen. Overigens verklaarde de leermeester van Toon Hermans, de revue-clown Johan Buziau, dat hij het woord ‘foetsie’ bedacht had. Buziau probeerde ieder jaar een woord of zinnetje te lanceren dat een komische werking had. Veel clowns hadden een komische uitroep als handelsmerk. ‘Nicht Mööööglich!’ riep Grock. ‘Tsjakka!’ was een agressief-leuke uitroep die Youp van 't Hek voortdurend bezigde. (Onze Taal. Jaargang 62. 1993)