Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-01-2021

flikkerkanker

betekenis & definitie

(1983) (inf.) denigrerende en foutieve benaming voor Aids. Syn.: nichtenkoorts*.

• Een weekblad lanceerde de term ‘flikkerkanker' en een dagblad schreef sneerend over de 'nichtenpest'. (Trouw, 23/07/1983)
• Homoseksuele mannen vormen op dit moment risicogroep nummer één. Maar Aids maakt in de Verenigde Staten nu ook slachtoffers onder intraveneuze druggebruikers (spuiters), hemofiliepatiënten en geïmmigreerde Haïtianen. In Afrika is de ziekte voornamelijk geconstateerd onder hetero's. Aids is dus geen „homoziekte" of „flikkerkanker" zoals het in de volksmond door toedoen van de media nog maar al te vaak heet. De ziekte wordt niet veroorzaakt door homoseksualiteit of druggebruik. (De waarheid, 15/02/1985)
• Acquired Immune Deficiency Syndrome, bijgenaamd de Gay- Plague, de homopest, flikker-kanker (durfde de redactie van een Nederlands weekblad), het Virus van de Dood. (Het Parool, 21/02/1987)
• Maatschappelijke situaties kunnen steeds wisselen, waardoor steeds nieuwe vragen, problemen naar voren komen die met dit alles te maken hebben, en waardoor je steeds weer opnieuw terug bij af bent. Uit informatie die nu in Stockholm naar voren is gekomen, blijkt dat men nu stelt, na acht jaar Aidsepidemie, dat 99 procent van de seropositieven Aids zal ontwikkelen en dat is natuurlijk voor de betrokkenen een zwaar gegeven. En hoewel dit meer op het privégebeuren slaat, kun je dat mogelijk ook wel naar de maatschappij vertalen. Ik bedoel, eerst was de HlV problematiek toch de flikkerkanker, „daar hebben wij verder toch niets mee te maken". (De waarheid, 25/06/1988)