Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-08-2023

fietsen

betekenis & definitie

1) (1906) (Barg.) handen; benen. 'Kouwe fietsen hebben'.

• (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Hei je kouwe fietse? ... spotte kwasi-meelijdend Neel. (Is. Querido: De Jordaan. 1912)
• Fietsen, (Barg.) handen; ook: benen. (Fokko Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• (Justus van de Kamp & Jacob van der Wijk: Koosjer Nederlands. 2006)

2) (1906) (Barg.) (ww.) copuleren, neuken. Deze term is vooral populair in vulgaire straatliedjes.

• Fietsen: uitoefenen van de bijslaap. Dat niese is bezoles van het fietsen. En als het fietsen is gedaan, dan moet het meisje in de kraam. (Köster Henke: De Boeventaal. 1906)
• Fietsen: coïteren. (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Erotisch woordenboek. 1980)
• (Spectrum Sex Atlas. Een nieuwe geïllustreerde gids. 1978. Vertaling en bewerking Liselotte de Vaal & Otto M. de Vaal. 1981)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• (Robert Henk Zuidinga: Sexicon. Sexuele taalgids voor de jaren '90. 1992)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• Fietsen: geslachtsgemeenschap hebben. (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)

3) (1973) (Rotterdam) weg, er vandoor.

• Hij is fietsen: hij is er vandoor. (Opoe Herfst. Samengesteld door het reclame adviesbureau Advertising Marketing + Design. 1973)
• Fietsen Zoek raken. „Waar is die schroevendraaier? ‘k Wee nie hoor. Jaja, die is zeker fietse?” Ook „hij is fietsen” voor ik weet niet waar hij heen is. (http://www.de-krimpenerwaard.nl)

4) (1991) (jeugd) zoenen.

• (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)

5) (1980) (zendamateurs) afstellen, een vrij kanaaltje zoeken.

• Bestaande woorden krijgen er een betekenis bij; bijvoorbeeld: fietsen, spetteren, dippen (afstellen), kacheltje (geheime versterker van de zender), spriet (antenne), oei (dag), en genomen? (begrepen?). (Onze Taal, december 1980)
• Fietsen. Naar een vrij kanaal zoeken. Men ontmoette elkaar op kanaal 14 (het oproepkanaal) en een van beiden zocht een vrij kanaal. Daarna "fietste" men naar dit vrije kanaal.(27 MC. Enkele uitdrukkingen uit het jargon. Wikipedia)

6) (1940-1945) (onderduikers) tijdelijk verdwijnen; het excuus wanneer iemand er niet was.

• (G.L. van Lennep: Verklarend oorlogswoordenboek. 1988)

7) (1987) (film/televisie) zie citaat.

• Fietsen: Snel doordraaien van rollen/ banden. (Ot Louw: Beeldspraak. Termen uit het film- en videovak. 1987)