Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-06-2020

fieltenstreek

betekenis & definitie

(19e eeuw, vero.) (inf.) gemene streek.

• Droffelaar vertelde, dat de S.D.-er Ohloff uitdrukkelijk bevel had gegeven alles wat in het hol werd gevonden, te f .silleren. Ik begrijp nu volkomen, aldus deze sadist, dat het een fieltenstreek is geweest en dat er geen enkel excuus voor is. (Provinciale Drentsche en Asser Courant, 05/11/1948)
• Een vuile fieltenstreek vonden wij het. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• Jan Bijlsma verwijt Trinus Riemersma een fieltenstreek, die hieruit bestaat dat Trinus in één der laatste nummers van Trotwaer een vriendschappelijk telefoongesprek woordelijk weergeeft. (Leeuwarder Courant, 16/02/1970)