Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 13-01-2021

êle

betekenis & definitie

(1960) (Leiden, stud.) iemand die lid is van de Vereniging van Vrouwelijke Studenten.

• In Leiden loopt een meisje met een blond, kort, keurig kapseltje. Ze draagt een grijs mantelpak, een hemelsblauwe paraplu en een rieten mandje. Uit het mandje steekt een blauw-wit breiwerk, van babywol: zij is bezig aan een Njrdshawl. Ze heeft een vast vrindje. Uiteraard. Ik vraag haar de weg naar het V .S.L.-Clubgebouw, want dit meisje moet een èle zijn. Ze lacht, zegt enkele welluidende zinnen waaruit ik „Inderdaad" en „Jaarclub Fetisj" stilleer, waarna zij me de raad geeft eerst op te bellen naar de Club. \Want het is niet eenvoudig om iemand van de Lustrumcommissie der vereeniging van Vrouwelijke Studenten te Leiden te spreken te krijgen. (Algemeen Handelsblad, 22/01/1960)
• .. .in de ouderlijke huizen van corpsleden en êles... (Kees van der Pijl: Esprit de Corps. 1989)
• Karin schreef in haar bloknoot: een èle bezoekt nooit een café. (Marijke Harberts: Doezamand. 1994)
• Er zijn in Delft bijna geen meisjes, vandaar. En èles staan er hoog genoteerd. (Marijke Harberts: Doezamand. 1994)
• Zeventien smetteloze gezichtjes staren mij aan. Zeventien keurige 'elles' (bijnaam voor Leidse corpsmeisjes) met stuk voor stuk een roze sjaaltje, bloesje of kraagje. (Nieuwe Revu, 08/09/2004)
• Hij zal in Leiden een hele club èles aantreffen die veel interessanter zijn dan Heleen Coppello. (René van Rooij: Het korte leven van Heleen. 2018)

< >