Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 14-06-2020

eindeloos

betekenis & definitie

(1966) (jeugd) geweldig, leuk, prachtig.

• Vooral 'Gimme some loving' van Spencer Davis zongen ze eindeloos. (Hitweek, 30/12/1966)
• En op de Dam bij 't monument
Zit je geweldloos op je krent
Je versiert een eindeloze meid
Maar raakt haar aan een neger kwijt. (Kees van Kooten & Wim de Bie: Dat is de blues. 1969)
• Eindeloos, geweldig, enorm. (R.G. Broersma: Recht voor z'n Raap. Jargonboek voor hippe en andere vogels. 1970)
• Wat woon je hier eindeloos! (Lennaert Nijgh: Tobia of de Ontdekking van het Masturbaat. 1971)
• Jettie, een eindeloos wijf. (Yvonne Keuls: Annie Berber en het verdriet van een tedere crimineel. 1985)
• Maar nu heb je net een afspraak met die eindeloze knul, waar héél veel van afhangt. (Top 10, 1-15 december 1987)