Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-06-2020

dubbeldekker

betekenis & definitie

1) (2005) (inf.) broodje met beleg in drieën gesneden.

• Ingredienten voor 4 dubbeldekkers: 6 pitabroodjes of 12 sneetjes boerenbrood; 125 ml creme fraiche (dikke Griekse yoghurt kan ook); 2 tomaten; 6 blaadjes basilicum; 3 blaadjes oregano of marjolein; 1 takje tijm; peper; zout; 1 krop kropsla (botersla); 200 gram gerookte zalm; 1 potje Zweedse kaviaar (alvarkuit). Voor de kervelsoep: 1 liter kippenbouillon (van 2 tabletten); 12 takjes verse kervel; 2 eidooiers; 1/8 liter kookroom; zout; peper; scheutje Nouilly Prat, vermout of Pernod. (Trouw, 27/06/2005)

2) (Antwerpen, scheldw.) biseksueel. Ook in het Duitse slang: Doppeldecker.

• Dubbeldekker, biseksueel. (Freddy Michiels: Het Groot Sinjorenboek. Woordenlijst Antwerpse taal. 2006)

3) (2016) (inf.) omnibus (verzameling werken van een auteur).

• Jij bent mild over Adri: ik acht zijn laatste dubbeldekker niet meer dan bedrukt pleepapier. (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)

< >