Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-03-2023

doos

betekenis & definitie

1) (1650) (plat) vrouwelijk geslachtsdeel. Ook in het Zuid-Afrikaans. Vgl. Am.-Eng. slang: 'box' en Duits slang: 'Büchse'. Eind jaren negentig (van vorige eeuw) was er in Nederland heel wat opschudding rond een poster met een nogal blote jongedame die de verpakking van een pizza ter hoogte van haar onderbuik hield. De Amsterdamse zakenman die deze reclame had bedacht, had er ook nog eens de slogan bijgezet: 'De lekkerste dozen van Nederland'. Deze actie werd dan ook als onvriendelijk en anti-feministisch ervaren. Vgl. ook: kijkdoos*; loosdoos*; naaidoos*; neukdoos*; peperdoos*; poekedoos*; seksdoos*; snoepdoos*; speeldoos*; toverdoos¨*. Zie ook nog: uit je doos klateren; op de doos gaan.

• Doos: vrouwelijk schaamdeel; doos: vrouwspersoon. (A. de Cock: Spreekwoorden en Zegswijzen over de Vrouwen, en Liefde en het Huwelijk. 1911)
• Toos! Toossie! Toos - heeft een lekkere doos. (Rinus Ferdinandusse: Zij droeg die nacht een paars corset. 1967)
• Dat wijf had zwaar de pest in, maar die baas was toch geiler op poen dan op haar vette doos. (Haring Arie: Tweede Boek, 1969)
• ... en Saartje lijdt aan een blaartje in haar doos/ geen gevoos- en komt niet klaar/ dag saar! (Arie B. Hiddema: Kassa. 1971)
• Als een wilde dook ik boven op haar en ze stopte me loeresje in der doosje, ik gaf drie stoten en toen was het al gebeurd. (Haring Arie: Recht voor z’n Raap. 1972)
• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• Ze zegt: ‘Ik heb jeuk aan m’n doos’. (René Stoute: Uit het Achterland. 1985)
• 'Lieve mevrouw Knijpdoos'. Dat u niet meer durft te vrijen, betekent dat u aan de z.g. 'doosvrees' lijdt. (Nieuwe Revu, 22/08/1991)
• Een Nederlandse verslaggeefster klaagt: 'Ik ben door een mug in mijn 'doos' gestoken.' (Nieuwe Revu, 09/06/1999)
• Oh, hoe ik hunker naar de zeelucht van jouw doos. (Herman Brood: Zoon van alle moeders. Dichtbundel. 2001)
• Dit bedrijf heeft een aantal pagina”s in de Playboy gekocht en vijf vrouwelijke personeelsleden staan er bloot in afgebeeld. Dus je ziet een naakte dame met een televisie voor haar doos en dan staat er bij dat zij de caissière van het filiaal Broek op Langedijk is. (Youp van 't Hek: Oelikoelie en andere goden. 2006)
• Toen hij (Erasmus, nvdr) leefde en de ruïne van Brederode nog geen ruïne was, was je doosje namelijk helemaal niet van jou. Het was het eigendom van je echtgenoot, die man van de kuisheidsgordel. (Renate Dorrestein: Echt sexy. 2007)
• Ze had een lieve mond en een flinke dot haar op haar doos. (Martin Bril: Donkere dagen. 2008)
• 'Als ik een uurtje fiets,' komt dan de aap uit de mouw, 'bloed ik uit mijn doos.' (Bart Chabot: Scheveningse wolken. 2009)
• Een vrouw die het over haar doos heeft, die deugt gewoon niet, of die lijdt in ieder geval aan verregaande zelfhaat. (Marja Pruis: Kus me, straf me. 2011)
• Mijn string ging akelig knellen in mijn doos en tussen mijn billen zweette het dat het een lieve lust was. (Astrid Harrewijn: Luchtkussen. 2011)
• Wat schiet je er nou mee op om zo veel klanten te doen, jezelf te laten uitwonen en vervolgens met een kapotte doos, een geknakte geest en de helft van je verdiensten achter te blijven? (Patricia Perquin: Achter het raam op de wallen. 2012)
• Maar die dag duwde Ron haar abrupt van zich af en zei met nauwelijks onderdrukte walging: ‘Ik ruik je doos.’ (Marion Pauw: Hemelen. 2014)
• Doos. (volkst.) vrouwelijk geslachtsdeel [hè, hè, het hoge woord is er eindelijk uit! Vrouwelijk geslachtsdeel. En niet mannelijk geslachtsdeel]; -vrouw die met iedereen naar bed gaat. [Deze betekenis lijkt mij niet algemeen. ‘Doos’ in het bargoens is uitsluitend en alleen het pejoratief voor ‘vrouwelijk geslachtsdeel’, wat de desbetreffende doos ermee doet moet zij geheel zelf weten.] (L.H. Wiener: De verhalen. 2015)
• Pruisje laat er eentje zien waar ze haar doos wijd opent. “Een all american wide spreaded girl.” (Frieda Mulisch: Casino. 2017)
• Als jij met je blote doos op internet gaat staan, dan vraag je om reacties. (Marcel Langedijk: Gordon. Biografie van een entertainer. 2018)
• Iedere vrouw veegt haar doos af als ze heeft geplast. (Gerard Mak: Fuckin blauw. Smeuïge waargebeurde politieverhalen. 2018)
• Ik was niet naar hier gekomen om over mijn gevoelens te praten, ik wilde alleen maar weten of mijn gouden doosje mijn levensstijl aankon. Of er naast de soa’s waar ik me zo goed mogelijk tegen beschermde ook zoiets bestond als beroepsziekten voor hoeren. (Sigrid Schellen: Hoerenchance. 2019)

2) (1642) (pej.) meisje of vrouw, vaak met de bijgedachte aan onnozel of gezien als een seksobject. Ook als verkleinwoord en dan vertederend. Het WNT geeft reeds een vindplaats uit 1642. In Zuid-Nederland wordt de verbinding 'oude doos' voor een oude vrouw gebruikt. Zie ook: blije* doos; geile doos*. Vgl. Duits slang: 'nasse Dose'.

• Op die wijze had zij de veertig, de akelige veertig bereikt, was eene oude doos geworden, en had alle hoop op eenen konvenabelen echt moeten opgeven. (Domien Sleeckx: Op 't Ekster-laar. 1863)
• 't Is gewoon de kut van een of andere geile doos. (Paul Van Mook: Bajesverhalen. 1980)
• doôs, znw. de. Ook: 1. Poepdoos, ouderwetse plee 2. Meisje, grietje. | Ik vind ”t ”n pittige doôs. (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Raam, dit is Petra, maar die naam is mij te Hollands voor een Spaanse doos, dus noem ik haar, het perfecte cliché indachtig, Rosita. (Joost Zwagerman: Gimmick. 1989)
• Onder aan de stapel, na de vele foto’s van de chickjes, doosjes, vampjes, of hoe ze die meiden ook noemden, was een beduimelde en verkleurde pasfoto te voorschijn gekomen van die ene muurbloem met plakhaar, dubbele kin en hazetanden. (Joost Zwagerman: De buitenvrouw. 1994)
• Alle wijven zijn domme dozen. (HP/ De Tijd, 04/04/1997)
• Opstaan, luie doos! (Hermine Landvreugd: Kont achteruit. Hoerig. 1999)
• De hoofdschotel van de avond vormt de speelfilm 'Barb Wire,' met in de hoofdrol doos der dozen Pamela Anderson vóór haar onfortuinlijke borstverkleining. (Nieuwe Revu, 08/09/1999)
• Binnenin zit een blonde doos naast een geblondeerde bink die ergens op kauwt. (HP/ De Tijd, 23/02/2001)
• Hé, dom doosje. Ik geef je een Fisher Price-telefoon. Ga je die toch niet om je nek hangen, mutsje? (Nieuwe Revu, 23/01/2002)
• Martin: 'Is dit Ellen ten Damme?'
Margreet: 'Mij lijkt het meer een suffe Avro-doos.' (Nieuwe Revu, 28/08/2002)
• Ik ben, vergeleken met haar, een saaie doos. (Liza van Sambeek: Zadelpijn en ander damesleed. 2003)
• Verdomme, bij nader inzien is het een lelijke doos. (Herman Brusselmans: Heilige schrik. 2004)
• ’t Is goed dat ook oude dozen als jij, Yvonne, niet benepen denken. (Gerrit Komrij: Gouden woorden. 2005)
• Ik ga toch mijn relatie niet op het spel zetten voor een of ander doos met lekkere tieten? (Trouw, 07/01/2006)
• Hoe haal je het in je hoofd om in mijn klas je schoenen uit te trekken. Je zit hier niet op het strand, domme doos. (Hans van der Beek: Mijn vrouw heet Petra. 2008)
• “Stomme doos,” zegt hij, “dat is iets anders.” (Renate Dorrestein: Is er hoop. 2009)
• ‘Daphne doet er niet toe? Nou, dat is nieuws voor de duffedozenclub!’ zei ze. (Lydia Rood: Kus me. Kus me niet. 2011)
• Start dat ouwe barrel nou maar, doos. En rijd weg. (Bert Natter: Hoe staat het met de liefde? 2012)
• Graag had ik hierna de vraag gesteld of Butannaziba ervandoor was met een andere hete blonde doos, er zonder pardon pardoes zijn zwarte kanon in leegschietend.... (Marnix Peeters: Natte dozen. 2013)
• Hou toch je kop, domme doos. (Marjoleine Tel: Campinggeluk. 2014)
• Lul normaal, doos! Je komt uit fokking Haarlem-Noord. (Jeroen Guliker: Niet voor tere zieltjes. 2015)
• Voor je het weet word ik weggezet als naïeve blonde doos zonder streetcred die nooit in tha hood is geweest, het harde leven niet kent en ter compensatie daarvan boude stelling noch pittig standpunt durft in te nemen. (Roos Schlikker: We rommelen maar wat aan. 2016)
• Al was het maar omdat ik nog nooit zulke domme blonde Amerikaanse dozen als jullie ben tegengekomen. (Jeroen Guliker: Harde noten. 2017)
• Dit is wat ik het liefst zou doen: die domme doos schaduwen om te zien of ze te vertrouwen is … (Maartje Willems: Vanaf nu wordt alles beter. 2018)
• Oud wijf’ is een scheldwoord, vaak gecombineerd met ‘lelijke, droge doos, met je menopauzale spleet. (Saskia Noort: Hoe nu verder? 2021)
• ‘En nou is het genoeg geweest met dat gejank, gevoelige doos,’ zegt ze, en ze drukt me een glas water in mijn handen. (Valérie Lempereur: Patricia achter het raam op de Wallen. 2022)

3) (1960+) (inf.) (oorspr. primitief) toilet, w.c. Een verkorting van het plattere poepdoos*. Amerikanen gebruiken o.a. het woord 'can'.

• Nou zakt dat bij mij vrij snel, dus na laten we zeggen twintig minuten moet ik even naar de doos. (Kees van Kooten: Treitertrends. 1969)
• Dan heb je geen omkijken meer naar Johanna, dan zit ze de hele dag op de doos. (Hans Plomp: Het Amsterdams Dodenboekje. 1970)
• Jij hebt de hele reis op de doos gezeten, maatje! (Ben Borgart: De vuilnisroos. 1972)
• (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972)
• De Fransoos die doet het op de doos
en de Brit die doet het als hij zit.
Maar hoe het ook zij
Stront hoort erbij. (Josien Meloen: Uit de oude poepdoos. 1980)
• (Inez van Eijk: Zo lust ik er nog wel een. 1980)
• Als u een doorsneemens bent met een doorsneegezondheid, brengt u per dag precies 11% minuut door op het toilet. Per week vertoeft u dan één uur, twintig minuten en dertig seconden in het kleinste kamertje en per maand een halve middag. Als u uw pensioen haalt, kan het verblijf op de doos zelfs oplopen tot enkele maanden. (Het vrije volk, 05/06/1986)
• Het secreet was bij ons een woord voor het stilletje, de plee, het huisje, de doos. Een houten geval met een rond gat, waarop een houten deksel. (Het vrije volk, 25/07/1987)
• Waar het gaat om gevoelige kwesties als de gang naar het kleinste kamertje, is de woordkeus van fundamenteel belang. Perle, zich richtend tot de Fransen: „Vraag nooit: 'Moet u soms naar het toilet, mevrouw'? En al helemaal niet: Sorry, maar kan ik op de doos even een splinter uit mijn rug trekken'? (Limburgsch dagblad, 30/05/1992)
• M'n vader werd dus kinds, en weet je wat d'r toen 't eerste uitviel? Je zal 't niet geloven, hij wou goddomme niet meer op de doos. (Maarten 't Hart: Lotte Weeda. 2004)
• (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)

4) (1876) (inf.) gevangenis. Alleen in de verbinding 'in de doos'. De doos is een voorwerp waarin iets bewaard wordt. Hier is het de bewaarplaats van gevangenen. Eenzelfde metafoor vinden we terug in kast* en pot*.

• Nu hij zal vooreerst geen last meer van neef hebben. Je begrijpt dat heertje gaat de doos in. (François Haverschmidt: Familie en kennissen. 1876)
• Je begrijpt, ik ben wat erg op je gesteld, en 'k heb veel liever, dat ze jou niet in de doos stoppen... (Justus van Maurik: Krates, een levensbeeld. 1885)
• Een Chinees krijgt oneindig spoediger en meer crediet, dan een Hollander of ander Europeaan - hij wordt vertrouwd totdat hij eensklaps dat vertrouwen onwaardig blijkt te zijn en ‘over den kop gaat.’ Meestal maakt hij dan een duikeling, zóó onverwacht en hevig, dat zijn al te goed vertrouwende vrienden er nog duizeliger van worden dan hij zelf. Soms duikelen die Chineezen ‘de doos in’, maar gewoonlijk loopen zij vrij en lachen, dunkt me, dan in hun vuistje…. (Justus van Maurik: Indrukken van een 'Tòtòk'. Indische typen en schetsen. 1897)
• Doos, Fig. Gevangenis, Hij zit in de doos. 'Nen diefin de doos steken. Iemand in de doos doen, stoppen, steken, douwen, draaien (hem in de gevangenis zetten). (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1899)
• Ricardi is altijd goed voor mij geweest, nu zal ik Ricardi helpen. God geef, dat 'k 'm uit de doos hou. (Bernard Canter: Kalverstraat. 1904)
• Maar ook kan hij met acht „pond" worden opgeknapt, d.i. acht dagen provoost. Hij moet dan in de cel, de „patoet" (mogelijk in verband met „partuet"?) zijn vertier zoeken. Hij „draait" dan „de patoet in", of — wat hetzelfde is — wordt „de pot" of „de doos ingefrommeld"; of „de synagoge ingetrapt". (Van onzen tijd. Jaargang 18. 1917/ 1918)
• Doos: gevangenis. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• En dan kunnen ze u hoogstens in de doos draaien om chantage te hebben willen plegen. (Louis Paul Boon: De liefde van Annie Mols. 1959)
• En hoe ik de bevrijding ben begonnen... de vrij metselaars de doos in, de studenten met te rode bloedcellen, de humanisten, de hele zwik op water en brood,.... (Hugo Claus: Tand om tand. 1970)
• Hij zit in de doos. (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Twintig jaar heb ik in de doos gezeten.... (Albert Mol: Haar van boven. 1988)
• Hij heeft al in de doos gezeten en zelfs van de doos is hij niet wijzer geworden en op den duur hebben ze 'm losgelaten. (J.M.H. Berckmans: Taxi naar de Boerhaavestraat. 1995)
• (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)

5) (1982) (inf.) televisie. Vgl. Engels slang: 'the box'. Syn.: buis*, dollevisie*; kijkbuis*, blauwe* cycloop, pit*, treurbuis*.

• De man op de divan snurkte en iemand had de televisie aangezet. 'Jezus Christus, kan dat ding niet uit, moeten we nou altijd naar die kolere doos kijken?' (René Stoute: Op de rug van vuile zwanen. 1982)
• . ik weet soms niet meer of ik nu iets op straat of op de doos heb gezien - de vele 'werkelijkheden' die het leven tot één lange televisiefilm maken. (René Stoute: Uit het achterland. 1985)
• Het dochtertje begreep niet en kwam er later ook niet over uitgepiekerd dat zij haar pa gelijktijdig naast zich wist te zitten èn op de doos kon aanschouwen. (Jeroen Brouwers: Kroniek van een karakter: 1982-1986. Gepubl. 1987)

6) (1990+) (inf.) systeemkast van een pc. Vgl. dozenschuiver*.

• (Riemer Reinsma: Neologismen. 1999)
• Doos : 1. Wordt binnen onze afdeling gebruikt als term voor de systeemkast van de PC. Veel computergebruikers kennen de woorden 'pizzabox' en 'brooddoos' uit de tijd dat er Sun Sparc Stations werden gebruikt. Later is het woord 'doos' overgebleven en wordt heden ten dage nog steeds gebruikt. (Website ‘De rare van Ruvo’ (http://home.planet.nl/~os000193/rvruvo/woordenboek.html)

7) (1904) (inf.) achterste: 'hij viel op zijn doos'; (homotaal) anus: 'met z'n doos in de levertraan zitten' (in de vaseline).

• (Amaat Joos: Waasch Idioticon. 1904)
• Doos, Achterste. J . Hij viel op z'n doos. Spr. Zijn doos ergens goed indraaien, zich ergens op voordeelige wijze vestigen. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. Aanhangsel. 1906)
• (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981)
• (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)
• ... hij zat in de doos onafgebroken met zijn doos op de doos.... (L.H. Wiener: De verhalen. 2015)

8) (1929) (inf.) bed.

• hij gaat in zijn doos: in zijn bed. (Mémoires, Nummer 6. Geschied- en Oudheidkundige Kring van Halle, Cercle historique et archéologique de Hal. 1929)
• (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)

9) (1984) (scheldw.) sufferd; sloom iemand. Een bemoeizuchtig iemand wordt wel eens een ‘bedildoos’ genoemd (Wim Daniëls: Thuistaal. Het andere Nederlands. 1992).

• Doos: sufferd (Brabant). (Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoordenboek. 1984)
• Men studeert hard. Als je je bovendien als een sufferd gedraagt ben je een ‘doos’ of nog erger een ‘dodo’. (Playboy, september 1987)
• Doos: sufferd. ‘Hé doos, je vergeet je spullen.’ (Marc Hofkamp en Wim Westerman: Aso's, Bigi's, Crimi's. Jongerentaalwoordenboek. 1989)
• Doos, sufferd, sukkel; ontleend aan de zuidelijke dialecten; limbo's zeggen ook 'deus'. (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)

10) (1912) (schol.) docentenkamer. In deze betekenis wel opgenomen in de Grote Koenen maar niet door Van Dale.

• Zoo heett ook in Haarlem (Kw. voor M.) de bibliotheek de biep. Op dergelijke wijze werd van de docentenkamer: de doos. (De Preanger-bode, 10/08/1912)
• De groote teekenzaal is ontruimd; de docentenkamer, de „doos", eveneens. Er is, boven in 't gebouw der Bijzondere Hoogere Burgerschool voor meisjes (Gabriël Metsustraat 7) geen teekenstandaard op zn plaats gebleven.... (Algemeen Handelsblad, 03/02/1915)
• De eerste sneeuwbal suisde de lucht in en spatte uiteen op den dikken schedel van Heuvels, den wiskundeleeraar, die niets vermoedend kwam aanslenteren, de kanariegele tasch onder zijn arm. Majesteitsschennis! Bonzende knokkels op de ruiten van de doos (docentenkamer). Een donkere blik van den baas brrr Wat voerde Heuvels in hemelsnaam uit? (Soerabaijasch handelsblad, 21/08/1934)