Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 28-02-2021

dirk

betekenis & definitie

(1903) (schol.) directeur. Syn.: dikke* deur. Vgl. Duits: Direx; Dixi; Dex; Dide. Frans: dirlo. Engels: the head.

• Die directeur was 'n goed mensch... heel wat beter as die dirrek uit Haarlem, dat was 'n doorgefourneerde naarheid... (Jacob de Haan: Kanalje. 1903)
• De Bree en Baalman prettig in d'rlui eigen aparte intimiteit praatten weer over 't hotel en over de directeur, die ze grote dirk noemden en over de onderdirecteur, die ze kleine dirk noemden. (Jacob Israël De Haan: Pijpelijntjes. 1904)
• Voor den directeur komt voor de Dirk; de baas, de ouwe. (De naam voor een nog hoogere: het Groote Opperhoofd wordt voor zoover ik weet door leerlingen niet gebruikt). (De Preanger-bode, 10/08/1912)
• Voor het „Schoolhoofd" verzamelde de schrijver: Dirk, de Baas, de Ouwe, en voor militaire scholen te Alkmaar: de Biek, het laatsfe beduidende een paardennaam. Ook wel „plakmajoor". (Algemeen Handelsblad, 06/12/1912)
• Schooltaal: Spijbelen. Blokken. Spieken. Een herretje (herexamen). Bakken (blijven zitten). De Dirk (directeur). (Elke school, ja elke klas heeft z'n eigen woorden.) (J. Mathijs Acket: Stijlstudie en stijloefening. 1918)
• De natuurlijke historie is nat his geworden, liever nog natte his. Ook de directeur heeft een veer moeten laten : hij is de direc of de dirrek. (J.A. Meijers: Taal en leven: een populaire uiteenzetting van enkele taalverschijnselen. 1941)
• Natuurlijk ontging het de oude Dirk evenmin, dat de studenten ergens opgewonden over waren. (Toon Kortooms: Beekman en Beekman. 1949)
• De benauwd-opwindende sfeer van die bewogen middagen, als je er werd uitgetrapt en naar de Dirk moest, beleefde ik gisteren weer hélemaal, toen ik ergens in de provincie, door een groot internaat liep. (Simon Carmiggelt: Louter leugens. 1951)
• dirk: directeur, drol. (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af. 1972)
• Dirk: afkorting van directeur. In de dertiger jaren populair door boeken als 'Joop ter Heul. (het Vrije Volk, 01/05/1989)
• Dirk: Inkorting van directeur of dirigent. TvK 100 Dirk: vent, kerel. In verbindingen als: ene flauwen dirk, ene luie dirk. Andere dergelijke overgangen van eigennaam tot soortnaam zijn: dorus, goliath, hannea, tinus, sebedeeske, cieleke, trien enz. DB 134/730. Dirk: directeur. De directeur van de Coöperatieve Zuivelfabriek St. Adrianus in de Bloemenstraat, de heer Vonk dus, werd door de boeren en het personeel altijd ‘d’n dirk’ genoemd. DEB 41. Dirk: Direkteur. Eindhoven en de Kempen. JSH 39. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)