Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 10-11-2020

deuk

betekenis & definitie

1) (1968) (Barg.) (in de vorm 'deukie') kleinst bestelbare glas pils. Vanwege de vier deukjes onderaan het bierglas.

• En voor degenen, die niet helemaal thuis zijn in het vocabulaire, dat in Amsterdamse kroegen wordt gebezigd, biedt het boek een zeer uitgebreide lijst met verklaringen voor begrippen als een deukie, een buikje, een kopstoot, een pijpie of een propje. (Nieuwsblad van het Noorden, 06/01/1968)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Johanna van Reeuwijk: Groot Nederlands Drankwoordenboek. 1984)
• (Paul van Riel: Kroegwoordenschat. 1998)
• Deukie: kleintje pils. (R. Kerssemakers, R. van Meerten: Drugsverslaving en alcoholisme. 2008)
• Een deukje (ook wel uitgesproken als deukie) is een klein glaasje pils. Van oorsprong had het bierglas vier deukjes in de voet, vandaar de naam 'Deukje'. (www.bierwoordenboek.com, 19/08/2008)

2) (1990+) (jeugd) (in de vorm 'deukie') sigaret: 'een deukie pompen' (een sigaretje roken).

• Een deukie pompen: een sigaret roken: 'in de pauze gaan we altijd even naar buiten om 'n deukie te pompen.' (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)
• (Marnix en Marjan van Lichtenvoorde: Nieuwe woorden. 1993)

3) (18e eeuw) (Barg.) klap, slag: iemand een deuk geven': iemand een klap tegen zijn kop geven.

• Het verstand mijns Broeders moet toen reeds een deuk gehad hebben. (Betje Wolff en Aagje Deken: Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. 1793-1796)
• Iemand een deuk geven: een gat in zijn hoofd slaan, een opstopper geven. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)

4) (inf.) tweedehandswagen. Zie Duitse* deuk.

• Sta ik stil achter een vrachtwagen, kan ik begrijpen, als het moet help ik lossen. Sta ik stil achter een deuk die een broodje is halen, blijf ik rustig wachten. (Gerard van Westerloo: De pont van kwart over zeven. De beste journalistieke verhalen. 2015)