Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 01-06-2020

del

betekenis & definitie

(14e eeuw) (scheldw.) ordinaire, slechte of slonzige vrouw, slet*. In het Middelnederlands had het woord al de betekenis hoer. Tegenwoordig vooral populair in jeugdtaal. Verouderd of minder frequent voorkomend is ‘smeerdel’. Tijdens de tweede wereldoorlog noemde men een meisje dat na de bevijding een relatie aanging met een Canadese soldaat smalend een ‘Canadel*’. Het woord is een samentrekking van het woord ‘Canadees’ met het scheldwoord ‘del’. En in de jaren negentig van vorige eeuw werd een meisje met lang, geblondeerd haar, dat op een motorfiets van het model Citta reed, spottend een Cittadel genoemd. In het wielermilieu worden ‘groupies’ (meisjes die de renners adoreren en hen overal volgen) voor ‘dérailleurdellen’ uitgescholden. In het homojargon betekent ‘dellen’: nichterig gedrag tentoonspreiden.

• Wat die d'r man had uitgevoerd met die flodder van twee-hoog achter, dat gemeene del, dat altijd in d'r borstrok liep!... hoe dat wijf van driehoog d'r kind rammelde... (Frans Coenen: Zondagsrust. 1902)
• Zij, de Zeedijk- en andere dellen daarentegen waren alleen afgericht op 't doen van een „jovene slag”. (Is. Querido: De Jordaan. 1914)
• Geen sikkepitje geeft ie om me!... Ik ben ook maar een vuile del! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• IJskoud zou ie nou 't geld uit z'n diezak voor zoo'n del versloeren. (Jef Last: Zuiderzee. 1934)
• Het was werkelijk een weerzinwekkend vrouwtje, ordinair, een echt delletje dat daar vertrok, met peenharen ragebol, beduimelde badmantel, en schoentjes dernier cri …. (F. Bordewijk: Karakter. 1938)
• Stil maar, m’n hartje. Tot Alide. U most zich sjeneren. Loopt in de literatuur als een del. (Annie M.G. Schmidt: Juffrouw van Naslaan uit de camera. 1951-1955)
• ‘Ach,’ zei hij, als in gedachten verzonken, ‘al die moeite voor zo’n del?' (Louis Ferron: Het stierenoffer. 1975)
• Op de tv danste bij dat lied een achtentwintigjarige del van een uitzendbureau de horlepiep. (Gerrit Komrij: Horen, zien en zwijgen. 1977)
• Die ontoonbare del, daarmee kan ik nergens voor de dag komen. (W.F. Hermans: Uit talloos veel miljoenen. 1981)
• Doe je mond open, vuile del. (Hugo Claus: Een zachte vernieling. 1988)
• Je kan kiezen: of je houdt op met die del, of ik vertrek. (Anna Enquist: Een meesterstuk. 1994)
• Eerst dachten ze dat ik een del was, toen ik van kostschool terugkwam met mijn sekstruitjes, maar daar maakte ik gauw een eind aan, want dat scoorde niet bij ons op school. (Lydia Rood: Gedeelde genoegens. 1996)
• Maar ineens waren er journalisten die insinueerden dat ik het vast lekker had gevonden, een geile del was als ik me zó liet zien. (Vrij Nederland, 12/04/2003)
• Ik begrijp nu pas waar die dellen van deze club het over hebben als ze het over goede seks hebben. (Liza van Sambeek: Zadelpijn en ander damesleed. 2003)
• Daar sloeg zijn vader - loodgieter en schuinsmarcheerder - zijn moeder de hersens in, en moest Spider, zoals zijn moeder hem liefkozend noemde, van de ene op de andere dag mama zeggen tegen een rondborstige blonde del. (Cinema.nl. 10/07/2003)