(18e eeuw) (Barg.) nacht. Zie ook: deerkit*.
• Pierkasie by den deer. (Nicolas Racot de Grandval: Nederduitsch en Bargoens woordenboek. 1743)
• Deer: nacht. (Onze volkstaal. 1882)
• (H. de Seyn-Verhougstraete: Het Bargoensch van Roeselare. 1886)
Deer, nacht. Pierhuis bij den deer, dobbelhuis bij nacht; deerkit, nachtkroeg. (Nieuwe Venlosche courant, 13/06/1908)
• (J.G.M. Moormann: De geheimtalen. 1934)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
Gepubliceerd op 01-06-2020
deer
betekenis & definitie