Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-12-2020

de lul zijn

betekenis & definitie

(1906) (inf.) betrapt ; tegen de lamp gelopen; het slachtoffer, de dupe zijn. Vgl. de klos*; de pineut*; de pisang*, de sigaar* zijn. Opgetekend door o.a. J.J.M. van Dam, 'Jantje Kaas en zijn jongens' in het Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 1942-1948: hij is erbij, hij is gesnapt. Ook Salleveldt maakt er melding van in zijn beide soldatenwoordenboeken: de lul zijn = pech hebben; een vervelende opdracht krijgen. De uitdrukking moet oorspronkelijk beperkt geweest zijn tot soldatenkringen en het Bargoens; thans is ze veel meer ingeburgerd! In Rotterdam gebruikt men evenwel de variant 'te' lul zijn' (o.a. meermaals voorkomend in het werk van J.A. Deelder!). Rond 1642 betekende lul naast 'buis, pijp' (betekenissen die nu nog als gewestelijk voorkomen) al 'mannelijk lid'. Bij Kiliaan (1599) kwam lulpijpe voor in de zin van 'doedelzak'. (‘Etymologisch Woordenboek’ van J.De Vries & F. De Tollenaere, 1991). Overdrachtelijk wordt lul ook gebruikt voor 'sul, sufferd, lomperd' en voor een zielig persoon in het algemeen. Fokko Bos (‘De Vreemde Woorden’, 1955) geeft lul nog het label 'Bargoens' mee, hetgeen nu niet meer opgaat! Toch blijft het een informeel scheldwoord. Zie ook: het lul zijn.

• Hij is de lul (hij betaalt het gelag of hij is ontsnapt. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Hij is de lul (hij betaalt het gelag of hij is gesnapt). (J. G. M. Moormann: De geheimtalen: bronnenboek. 1934)
• Hij is de lul. Hij is er bij, betaalt, gesnapt. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Hij is de lul, hij is er bij; hij is gesnapt. ‘Woordenboek’ zegt: boeventaal. (J.J.M. van Dam: 'Jantje Kaas en zijn jongens,' Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, 1942-1948)
• Heb je in die tijd wel getekend, dus doorgeslagen: dan ben je de lul. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• De arme is de lul en de rijke speeld de held. (Neerlands Hoop: Geld. 1973)
• Ik zou dat maar niet zeggen als ik jou was, zeker niet in de klas of zo, want dan ben je dus de lul, het lulletje. (Joost Zwagerman: Kroondomein. 1987)
• Sssst, als hij ons hier betrapt, zijn wij net zo goed de lul. (Louis Ferron: Karelische nachten. 1989)
• Toen we op dat balkon stonden, begonnen ze gelijk foto's te maken. Als je daar herkenbaar op staat ben je gelijk de lul. Mij fucken ze niet. (Nieuwe Revu, 02/02/1994)
• Bij boogschieten wordt nog een knock-outsysteem toegepast. 'Als er plotseling een windje opsteekt ben je de lul. (Elsevier, 27/07/1996)
• Leer één ding van me: wie een archeologische of paleografische vondst doet is per definitie de lul, excusez le mot. (Doeschka Meijsing: De tweede man. 2000)
• Als ze van de belastingpolitie hier op zaterdagmiddag een kijkje komen nemen, zijn wij goed de lul. Dan tellen ze op hun vingers na dat deze club van onze centen goede sier maakt. Dan is het wachten op een brief van de inspecteur. (Leidsch Dagblad, 29/09/2001)
• En daarom hoeven jij en ik ook niet bang te zijn dat we straks de lul zijn want voor ze de recherche waarschuwen zijn wij allang Heim ins Reich.’ (Rinus Ferdinandusse en Tomas Ross: De mannen van de maandagochtend. 2003)
• (Paul Spapens, Gerard Steijns, Wil Sterenborg & Frans Verbunt: Goedgetold. Diksjenèèr van de Tilbörgse taol. 2004)
• Ik heb zelf de laars van de Duitser gevoeld in de Tweede Wereldoorlog en ik voorzie dat bij een oorlog in Irak net als toen de schlemielen de lul zijn. (Nieuwe Revu, 19/02/2003)
• In een flits begreep hij wat ze hem hadden geflikt. Dat hij nu de lul was. (Hans Sahar: De gebroeders Boetkaboet. 2008)
• Als je aangehouden wordt en ze vinden het geld, ben je zwaar de lul. (Co Pee: Afhaalchinees. 2016)
• Ben benieuwd of ze daaro mijn abracadabra omtrent mijn onkosten pikken, zo niet, dan ben ik goed de lul. (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)