(1901) (inf.) dat moet je niet onderschatten, gering achten. Syn.:dat moet je niet uitvlakken; uitpissen*.
• Als we wakker worden zijn we lekker in Londen ... dat moet je niet uitpoetsen! (A.M. de Jong: De wereldreis van Bulletje en Boonestaak. Ongedateerd. 1923-1924)
• Per slot van rekening is het een waarde van 113 gulden. Moet je niet uitpoetsen. (Willem W. Waterman: Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? 1944)
• Poets de Jappen niet uit. (K. Norel: Vliegers in het vuur. 1963)
• Om ons heen zijn de vrienden en, poets dat vooral niet uit, de vijanden, die wij straks belachelijk zullen maken met een moordend aforisme.... (Henri Knap & Annie M.G. Schmidt: De vrouw zus, de man zo. 1963)
• Ruim drie jaar, meneertje… Ja… ja, dat moet je niet uitpoetsen, ruim drie jaar voor je door een ander werd afgelost. (Catalijn Claes: Neem mij zoals ik ben. 2012)
