Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 23-01-2022

dat hebben de kaboutertjes gedaan

betekenis & definitie

(1925) (sch.) (vaak tegenover kinderen) wanneer niet geweten is wie iets gedaan heeft.

• 't Is toch zoon ondeugd. Gisteren had hij een glas melk omgegooid op de keukentafel, en toen moeder vroeg: wie het gedaan had, toen zei de kleine Bolsjewiek: dat hebben de kaboutertjes gedaan! Zoon kleine jokkebrok! (De tribune, 28/02/1925)
• Zeg, nu kun je ook zeker wel begrijpen, waarom de menschen, als een werkje heel vlug is afgemaakt, zeggen: „Dat hebben de kaboutertjes gedaan!" (De Gooi- en Eemlander, 06/01/1939)
• Niemand weet van die wapens, de kaboutertjes moeten ze hebben neergelegd; daarmee is het incident gesloten. (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940)
• Zegsw. De kebautermannechies sèllen et chedaan èbbe, gezegde bij een gebeurtenis, waarvan niemand zogenaamd iets afweet. (Spr. enZegsw. 144). (A.P.M. Lafeber: Het dialect van Gouda. 1967)
• Het sprookje over de behulpzame kabouters die 's nachts het werk voor de mensen doen leidde tot de uitdrukking ‘dat hebben de kaboutertjes gedaan’, maar er zijn ook kwaadaardige aardmannetjes. Repelsteeltje is daarvan een voorbeeld. (Jaarboek Letterkundig Museum 3. 1994)
• Ik beloof J. Kessels de passage met de dichtgenaaide zak te herschrijven. Het blijft een zak met een Bredanaar erin, maar ik laat het een beetje in het midden wie hem heeft dichtgenaaid. Hij kan het zijn, ik kan het zijn, maar waarschijnlijk zijn het gewoon de kaboutertjes geweest. (P.F. Thomése: Verzameld Nachtwerk. 2016)
• Dat hebben de kaboutertjes zeker weer gedaan. (Inez van Eijk: Voor niks gaat de zon op. En zo is het. 2019)