Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 23-01-2022

daaldersplaats

betekenis & definitie

(19e eeuw, vero.) (ton.) uitstekende plaats om een schouwspel te zien. Vgl. engelenbak* en uilenbak*.

• Daaldersplaats. Uitmuntende plaats. (Van Dale Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal. 1872)
• Met eenige anderen ging ik, na een paar nummers van het programma gehoord te hebben, d.i. juist genoeg om te betreuren dat ik niet alles genieten mocht, heen en posteerde mij in de groote sociëteit, vlak naast de tent op de markt, die 'in het boekje als feestelijk verlicht geteekend staat. Was dat niet een daaldersplaats voor den lang verwachten fakkeloptocht en de muzikale wandeling door de stad? (Het nieuws van den dag, 03/09/1881)
• Daaldersplaats, (toon.), uitmuntende plaats, naar den prijs, dien men oudtijds op de duurste plaats in den Stadsschouwburg te Amsterdam voor zijn ‘lootje’ moest betalen. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
•Het leeft ook voort in daaldersplaats (uitmuntende plaats. (Volkskunde. Volume 15. 1903)
• Een daaldersplaats is nog steeds een uitmuntende plaats; eigenlijk is die zoo genoemd naar den prijs die men oudtijds in den Stadsschouwburg voor zijn „lootje" moest betalen. (de Groene Amsterdammer, 09/08/1914)
• Aan den schouwburg zijn ontleend de oorspronkelijk specifiek Amsterdamsche zegswijzen: een daalderplaats (uitmuntende plaats) naar den prijs, dien men voor zijn lootje (plaats) moet betalen. (Jac. van Ginneken: De regenboogkleuren van Nederlands taal. 1917)
• Tja, groote meneer, jij zitte deer maar met je beenen recht uut. . . of je op 'n daaldersplaats in de komedie zitten! (Groot Nederland. Volume 2. 1929)
• Wij kinderen zaten op den eersten rang - op de daaldersplaats, zei juffrouw Knobel - met onze ellebogen op de vensterbank gedrukt, op lage krukjes en achter ons zaten en stonden, drie, vier rijen dik, de andere gasten. (Aegidius W. Timmerman: Tim’s herinneringen. 1938)
• Voor een dubbeltje op een daaldersplaats (op de eerste rang) willen zitten. (Algemeen Dagblad, 10/01/1987)