(1936) (Amsterdam, Barg.) leegloper; straatslijper. Syn.: baliekluiver*; bruggenbijter*; bruggentrekker; leuningbijter*.
• Tot de aan Amsterdam eigen figuren, behooren de cargadoors. Wel te verstaan: niet de scheepsbevrachters, want zulke vindt men in elke haven stad en zij zijn karakteristiek noch pittoresk, hoe nuttig en eerbaar zij ook mogen wezen. De hier bedoelde cargadoors zijn de stakkerds, die zich, gewapend met een touw-met-haak, opstellen bij steile bruggen, gereed om, voor een of twee centen, bestuurders van zwaar beladen handkarren te helpen het brugbezwaar te overwinnen. De kar, die anders zou blijven staan, gaat door, dank zij hun medewerking. Van daar is het, dat de immer schertsende Amsterdammer hen cargadoors noemt. (Henri Polak: Amsterdam, die groote stad. 1936)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
Gepubliceerd op 18-05-2020
cargadoor
betekenis & definitie