(1945) (samentrekking van ‘Canadees’ en ‘del’.) (scheldw.) meisje dat na de bevijding een relatie aanging met een Canadese soldaat . Een populair liedje uit die periode was 'Trees heeft een Canadees' van Lou de Groot. De tegenhangster was een 'moffenmeid'.
• Je keek daarnet als een kat, die op z’n verjaardag verzopen wordt . . . (Quasi-fluisterend, maar zóó, dat alle passagiers het kunnen hooren) Weet U nou hoe ze een meisje noemen, dat met een Canadees uitgaat? Een Canadel ... toe lach nou ereis meneer. (Vrij Nederland, 02/02/1946)
• Canadel: liefje van Canadese bevrijders in 1945. (Aldert Walrecht: Woordenboekspel. 1991)
• Toen de 'Canadellen' hun zwangerschap ontdekten, was het te laat. De verwekkers, de bevrijders van Nederland, waren al weer vertrokken. Ze deelden chocola en sigaretten uit, dansten met de meisjes. En tja, dan ging er wel eens iets mis. (de Stentor / Apeldoornse Courant, 30/10/2012)
• Als de Canadellen hun zwangerschap ontdekken is het te laat. De bevrijder is alweer vertrokken. (Bonnie Okkema: Trees krijgt een Canadees. Bevrijdingskinderen in Nederland. 2012)
Gepubliceerd op 18-05-2020
Canadel
betekenis & definitie