Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 26-12-2023

campingfrans

betekenis & definitie

(1980) (pej.) Frans zoals het op een toeristencamping wordt gesproken: gebrekkig, slecht. Vgl. keukenfrans*. Zie ook: steenkolenengels*.

• De exameneis „kennis van en inzicht in de literatuur" dient met enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd; de docent Frans kan hierbij heel goed afwijken van zijn collega's voor Engels en Duits. Camping-Frans. Bij het spellen past, volgens deze voorman van de leraren, tolerantie, ook als een leerling het voor de vijfde maal nog fout doet. Men moet rekening houden met de wensen van de leerlingen ten aanzien van wat zij willen en kunnen leren. Wel, er zal best wat in zitten het voor sommige leerlingen maar bij een soort campingFrans te houden, maar wie zich herinnert hoe hoog in de eerste naoorlogse periode en ook nog bij de discussies over de Mammoetwet werd opgegeven van de Franse cultuur, de betekenis van het Frans ter selectie van de leerlingen en wat al niet, ontkomt moeilijk aan de indruk dat de kat in het nauw nu toch vreemde sprongen gaat maken. (NRC Handelsblad, 18/03/1980)
• Ik schrok me vanmorgen nddr, toen ik de Kleine Krant las. Ik heb in totaal negen fouten gevonden! Ik zal er een paar opschrijven: „Vorig jwar was Aart Staartjes de gelukkig.." Dat moet zijn: jaar en gelukkige. En in dat stukje over Camping-Frans: „Er zijn nu al scholen die dt proberen." (Trouw, 22/11/1980)
• Hij liet zijn bezwaren tegen de voorgenomen opheffing van de studies Frans en Spaans voorafgaan door een passage over Verlaine's gunstige ervaringen, in een andere eeuw, met de talenkennis van Nederlandse intellectuelen, voor deze gelegenheid voorgedragen in camping-Frans. (NRC Handelsblad, 24/10/1986)
• Mensen die een woordje Frans spreken, genieten de voorkeur, al is 't maar bij wijze van spreken "Camping-Frans". (Bevelander, 19/04/1995)

< >