Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 17-11-2021

camjo

betekenis & definitie

(2001) (ook: camjo’er) (journ.) camerajournalist. Vgl. camman*.

• De laatste ontwikkelingen in de professionele televisiebranche is de camjo, de afkorting voor de Camerajournalist. De CamJo is in feite de kleinste crew bij reportages en nieuwsverslaggeving, letterlijk bestaande uit één persoon, die alle taken tijdens de opname verenigd. (Handboek voor televisiemakers. 2002)
• "Ik heb aan de wieg van zijn journalistieke carrière gestaan. Rutger was een oogappeltje van me; ik ben verantwoordelijk voor zijn manier van werken, als 'camjo' (camerajournalist -red). Daar ben ik ronduit trots op." (HP/ De Tijd, 27/03/2009)
• Ik stuur straks even onze camjo op je af. Die moet een leuk filmpje over je maken. (Marcel van Roosmalen: Gras groeit niet sneller door aan de sprietjes te trekken. 2012)
• Ik stuur straks even onze camjo op je af. Die moet een leuk filmpje over je maken. (Marcel van Roosmalen: Je moet opschrijven dat hier niets gebeurt. 2018)
• Naast 'Almere Deze Week' is ook Omroep Flevoland regelmatig aanwezig bij raadsvergaderingen, vaak met een camjo (een journalist die tegelijkertijd cameraman en verslaggever is). (Vrij Nederland, mei 2019)

< >