Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-05-2020

cabaret

betekenis & definitie

(1503) (euf.) bordeel. Syn.: club*. Zie ook: kabberdoes*.

• Een clerc die leeft ende hem geneert mit bordeel te houdene of cabaret of dobbelschole of die ommegaet mit singhene in de tavernen of ander dissolut leven leet en is niet te houdene voer clerc....’ (Ph. Wielant: Instructie voor de stad Haarlem. 1503)
• Ook kabberdoes of kabberdoeske (een verbastering van het Franse cabaret douze) wordt wel gebruikt voor 'hoerenkast', evenals kavete (letterlijk 'bouwvallig huis', van het Franse cavité: holte, … (Robert-Henk Zuidinga: Eroticon: het ABC van de erotiek. 1990)
• Sorensen laat voorts de namen vallen van een kabinetsmedewerker van de Brusselse socialistische minister Rufin Grijp, die nauwe banden onderhoudt met een zetbaas van de Bende van de Miljardair. Plakploegen van de Socialistische Partij zouden na gedane arbeid in diens 'cabaret' hun beloning hebben gehaald. (het Parool, 19/06/1993)
• Atjehstraat en Veerlaan liggen er nu stil en verlaten bij. Alleen het Deliplein met zijn cabarets en seksclubs ademt nog iets van de tijd van weleer uit. (Trouw, 18/01/1994)