(begin 20e eeuw, Nederlandse platteland) (euf.) jongeman op zoek naar een huwelijkspartner. Destijds gingen jonge mannen in kleine groepjes langs bij huizen waar nog huwbare dochters woonden. De standaardformule bij het aankloppen was: 'Kun je nog buurters gebruiken?' Een bevestigend antwoord betekende dat er nog een dochter vrij was.
• Mijn vermoeden dat het kaartspel behalve een onschuldig tijdverdrijf ook een harde sociale test was is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Behalve de nogal algemene overweging dat genoegens meestal worden opgezadeld met enig nut en offervaardigheid heb ik daarvoor nog een duidelijke aanwijzing. Bij huizen namelijk, waar huwbare dochters woonden, meldden zich op zondagen even na melkenstijd de zogeheten „buurters". Dat waren jongelui die met twee of drie op stap gingen met de bedoeling zich 's avonds te vermaken en tevens de huwelijksmarkt te verkennen. Zij noemden zich „kameraden" van elkaar en vertegenwoordigden ieder ongeveer evenveel koeien en bunders. Wie wat minder koeien achter de hand had, maar wel in het bezit van een heeroom was, kon toch als gelijkwaardig gelden. Zodra een van de kameraden na de wekelijkse strooptochten zijn partner had gevonden ging hij uiteraard verder alleen op stap. (De tijd, 19/04/1974)